eci"ïtï - - 48 nm het doel van het Genootschap te kunnen bliiven "bi9J V» moet overigens ook bedenken, dat bet niet al en schikt om zich bii elke vereeniging, waarvan het Mmaatschap aan trekkelijk is aan le sluiten. In vroegere tüden was de bezoldrg.ng der archiefambtenaren zóó, dat zi| werkelijk wel een schrftrng moesten Z°U k n dat hij het bestuur van het Historisch Genootschap met qeschikt acht, om uit te maken, wie lid van dit Genootschap mogen worden Voor de afwezigheid van historische kennis en h.stor. inzicht bij den iurist-archivaris bewijst zijn lidmaatschap van het Historisch Genootschap niets, en evenmin het met-lid z.,n van de Juristenvereniging voor zijn verlies aan be angste ,ng ,r^z.,n studie. Te9en de meening van prob BLo:, d,ennden IZ Uat ik echter v'oSaan met even op één enkel voorbeeld te wijzen' mr. S. Gratama is begonnen met den weg van het arch,efw" r te Slaan, omdat hij om een der heide redenen door prof. Blok opgenoemd „als jurist niet zeer zou uitmunten h.) is e^hter^'n vice-president van den Hoogen Raad, waaruit tevens bl.|kt dat h„ t.)dens X ambtsvervulling bij het archiefwezen zijn rechtsgeleerde, kennis wel heeft bijgehouden; overigens is hij tot zijn dood onverflauwd blijven belang stellen in het archiefwezen. Valt h.| ook terech on het anathema van prof. Blok? Onder de levenden zou ik kunnen noemen prof. mr. Fruin, die na lange jaren bi] het archiefwezen aPediend bij de rechtsgeleerde faculteit te Amsterdam een h o o glee ra a rsa mb t verkreeg, dus stellig wel belangstelling zal »,n blijven koesteren voor de juridische wetenschap. °°^S, y^d uit te sluiten wil ik geen namen noemen, waren er verschillende archivarissen die naast hun ambt dat van kantonrechter- of rechter- plaatsvervanger vervulden. De heer Steur moet begr.,pen, dat hi, op een verkeerden weg is door te generaliseeren, en op grond daar eigenlijk bepleit de uitsluiting van alle juristen voor een het archiefwezen. Doch ook dr. Heeringa acht de lur.sten minder geschikthü zegt: „Dat voor deze soort werkzaamheden secf historische opleiding doelmatig rs, rs alleen ,n Nederland gee 49 axioma Het hangt er nu slechts geheel van af, hoe men staat tegenover de ambtstaak van den archivaris, en dus over de werk zaamheden, die tot de vervulling van die taak behooren. Dr. H. ver meldt een inzinking, waarover men in werkelijk wetenschappelijke kringen in en buiten het archiefwezen spreekt. Zou het in dit geval misschien niet beter zijn te spreken van een verandering van den aard van het ambt? Zij die de gedachtenwisseling van prof. mr. Fruin met dr. Heeringa in ons orgaan 2) nog eens nalezen, zullen zich beter op de hoogte kunnen stellen van de opvatting van dr. H,, dan ik hier in t kort kan doen. Nemen we dus aan dat de grondslag waarop de inrichting van het Nederlandseh archiefwezen rust, deugdelijk is, dan zou men moeten komen tot de gevolgtrekking, dat de ont wikkeling verkeerd is geweest. Mag dit echter toegeschreven worden aan het feit, dat er zooveel jurist-archivarissen bij het archiefwezen werkzaam waren en zijn, en moet dit dan consequent leiden tot het verbannen van alle juristen uit dit dienstvak? In meergenoemd Gids- artikel meen ik te kunnen lezen, dat dr. H. den jurist-archivaris of liever de juridische opleiding niet geschikt acht om de noodige kennis op het gebied der diplomatiek te verkrijgen. Veronderstel dat deze meening juist is, dan vraag ik mij af, of de buitenstaander wel een goed begrip heeft van de juridische opleiding. Geldt hier ook niet het adagium: „ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas"? Een rechtsgeleerde moet zich weten in te denken in de rechtsverhou dingen die er tusschen de overheid en haar onderhoorigen en die welke er tusschen die onderhoorigen onderling kunnen bestaan. Aan die begrippen moet hij kunnen toetsen de deugdelijkheid der bestaande of vroeger bestaan hebbende wettelijke voorschriften en regelingen. Dat hij daarbij wel eenige kennis moet hebben van de ontwikkeling van de maatschappij in den loop der tijden, zal men allicht wel inzien. Hoe heeft hetgeen wat nu is, zich ontwikkeld uit wat vroeger was? Is dit niet echter de vraag, waarmede de historische weten schap zich ook in hoofdzaak bezighoudt, en die het groote belang van die wetenschap in het licht stelt? Om tot de opleiding der juristen terug te komen, zij moeten de overheidsvoorschriften zich kunnen voorstellen als een samenhangend geheel ten nutte van het algemeen belang. Zonder dat hun deze nu opzettelijk geleerd worden, zullen zij dan doordrongen worden van de beteekenis der systema- Ik kan hier niet het geheele betoog van dr. H. aanhalen, maar kan allen lezers ten zeerste aanbevelen het geheele artikel in de Gids te lezen. Behalve punten waarmede zij het niet eens zullen zijn, zullen zij er veel in vinden, dat hun instemming kan wegdragen. 2) Nederlandseh Archievenblad 1929/30, blz. 162, 1930/31, blz. 106, 109, 173; 1931/92, blz. 20, 47, 54, 140, 142.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 31