46
rhieH«en.l rie, eers.e kla»,e wontan «n*
desniettemin gemeend et op te moeten wnzen, dat het
eenia aan een universiteit verworven d.ploma, nog volstrekt geen
afdoend bewiis i» van iets, dot men alleen door aeadermsche vorm.ng
meeDr'eHkEUE::" TdTbeet StEUR bespreken de benoembaarheid
van drie "lei personen: zü die een doctoraal diploma van de rechts-
wetenschap bezitten, zij die een dergel.,k d.ploma m de lettere
(met aanteekening voor geschiedenis b.v.) r.,k z„n, en e,ndel.|k
die een diploma voor de bevoegdheid tot Inetgeven
onderwijs in de geschiedenis verworven hebben. Z.| z.,n het er vr
wel over eens, dat de juristen allerminst gesch.kt z.,n om een am
bii het archiefwezen te bekleeden. Dr. Heer.no» vindt, dat de ople.dmg
dér juristen niet voldoende waarborgen daarvoor geeft. Ue heer
Steur gaat verder, en bespreek, verder "dvoerig hoe si.p u
de opleiding der iunsten tegenwoordig stao i P |||et;
tAZt ^ohien alleen nog
.„risten uitgesproken De toestand is seder, n.et
tegendeel in zooverre, dat het percentage on 'Hdel
de rechtsgeleerdheid, die de studie slechts beschouwen als "»ddel
Tn dfoloma te verwerven, dat hun den toegang tot versch.llende
Ibten opent onrustbarend is toegenomen, terwül he, percentage
van hen, die de rechtsgeleerdheid als wetenschap beoefenen,
i i -ig Irl U Men leest in de laatste jaren telkens van
tristen difzfch bii voorkeur ophouden aan den rand van het terrein,
dat nog juist niet door de wet of wettel.,ke voorschriften is ver
boden VocHzien van een groote dosis wetskennis en d,kw,ls met
een zeer scherp verstand begaafd, maken z.| gebruik van de
standigheid, dat de wettelijke voorschriften nooit .n f e
kunnen voorzien, en vergeten daarb., wel eens, dat lang met
wat niet door wettelijke voorschriften verboden is, nu ook ma
geoorloofd is. Een misstap breien soms op het ver eer e erre,^
S tt V^rCrtert TT dtV/atfrooLg, Hoofdstuk
justitie, van dit jaar blijkt, gaan zij daarna als zaakwaarnemer
47
door met hunne practijken, zóó zelfs, dat nu aan den Minister wordt
gevraagd of het geen tijd wordt, dat daartegen iets wordt gedaan.
Wanneer men dergelijken personen nu het bezit van wetenschappelijkheid
meent te mogen ontzeggen, dan zullen velen het daarmede eens zijn,
maar het gaat toch niet aan om alle juristen nu ook een dergelijk gemis
aan te wrijven! Dr. Heeringa vestigt in zijn G/c/s-artikel zijdelings de
aandacht er op, dat wetenschap en kennis twee is, wanneer hij aanvoert
dat de algemeene maatregelen van bestuur, die onze archiefambte
naren betreffen, overigens schijnen ontworpen te zijn door iemand,
die het onderscheid slecht vat tusschen kennis of geleerdheid en
wetenschap Men behoeft zich nu toch niet uitsluitend een rechts
geleerde voor te stellen, als iemand die volgepropt zit met allerlei
wetsartikelen, en zich volstrekt er niet mee bemoeit, in hoeverre die
wetsvoorschriften voldoen, hoe zij zijn ontstaan, hoe de maatschappij,
waarin zij gelden, zich gevormd heeft, hoe de ontwikkeling zich heeft
toegedragen, en wannneer men dan aan die ontwikkeling denkt, is
men reeds bedenkelijk dicht genaderd tot het gebied, dat de geschied
kundige wetenschap het hare noemt. Het feit dat de jurist-archivaris
zich later niets meer van zijn rechtsgeleerde opleiding zal aantrekken,
alleen steunende op de omstandigheid, dat hij geen lid is van de
juristenvereniging is zoo volstrekt onbewezen, dat een jurist er
zich van zou afmaken om hierop verder in te gaan. Ik wil er echter
op wijzen, dat het volstrekt niet onmogelijk is, dat de jurist-archi
varissen steeds blijven kennis dragen van de prae-adviezen voor de
Juristenvergadering uitgebracht, en van de beraadslagingen daarover
gevoerd, Dit kan gebeuren, zonder dat men lid is, en het gebeurt
ook. Voorts zijn velen, zoo niet allen, lid van de Vereeniging tot uit
gaven der bronnen van Oud-vaderlandsch recht, waaruit toch mag
worden afgeleid, dat zij belang stellen in de rechtsontwikkeling in
den loop der tijden. Dat de jurist-archivarissen wel lid zijn van het
Historisch Genootschap mag ook niet verkeerd worden uitgelegd.
Het lidmaatschap van dit genootschap wordt feitelijk aangeboden.
Men kan er zich niet voor aanmelden, hoogstens kan men de tus-
schenkomst van een lid inroepen, om de aandacht van het bestuur
op zich te vestigen. Dit behoeft echter dan volstrekt nog niet ten
gevolge te hebben, dat het bestuur tot de benoeming overgaat. Het
bestuur benoemt de personen tot lid, geeft hun kennis daarvan en
vraagt of zij het lidmaatschap aannemen. En nu moeten er wel vrij
u»n rli(= tecienwoordig als wetenschappelijke
m cpKp vorminq van hen, die legenwuuiuiy
1, Nederlandsch Archievenblad 1931/1932, blz. 33.
lk vermeld deze aanhaling alleen om op het bewuste onderscheid te wijzen.
Over de uitspraak zelf wil ik mij thans niet uitlaten, al geloof ik wel dat de schijn
hier ook wel weer eens iets anders zal blijken te zijn dan de waarheid.