36
hij moet hun, die met een bepaald doel tot hem komen, de middelen
aanwijzen, die hen tot dat doel kunnen leiden In vele gevallen brengt
de billijkheid mee, dat ook zij, die niet ten dienste van de Overheid
een vraag stellen, daaromtrent schriftelijk of mondeling worden ingelicht.
Nu leert de ondervinding, dat na de versch.|mng van een gedrukten
inventaris, hoe uitvoerig ook bewerkt, er niet veel menschen doof
de lektuur van dat werk op de gedachte komen om m het betrokken
archief te gaan studeeren. Het aantal onderzoekingen met een doel,
buiten den archivaris en zijn inventarisatiewerk om gevormd, ver
meerdert evenmin door de verschijning van gedrukte inventarissen.
Dit geldt niet alleen van de vragen, die gesteld worden door publieke
diensten, door de betrokkenen in een rechtsstr„d, >n het algemeen
door de betrekkelijk nog altijd zeer velen, die in het belang van
zichzelf of anderen het bestaan of de ontstentenis van oude rechten
bewezen willen zien. Ook de onderzoekers op zuiver wetenschappelijk
gebied hebben in den regel hun wenschen al min of meer nauwkeurig
geformuleerd alvorens zich tot den archivaris te wenden, alvorens
ook, ingeval er een gedrukte inventaris bestaat, dat werk te raa -
plegen. Hieruit volgt, dat gedrukte inventarissen (ik meen het op
grond van een vrij langdurige ervaring te mogen zeggen) met z.)n
middelen om aan de archieven een zekere populariteit te verschaffen,
maar slechts wegwijzers voor hen, die, hetzij ambtshalve of door
persoonlijke belangstelling voor het eene of andere onderwerp ge
dreven, hun weg moeten zoeken in de massa s off.cieele beschei en
ons door het voorgeslacht nagelaten. In hoofdzaak komt dus het nu
van inventarissen, die onder ieders bereik zijn, hierop neer, dat de
taak van den archivaris om inlichtingen te geven en stukken voor
te leggen aan hen, die iets in de archieven zoeken, er gemakkelijker
door wordt. Men kan zelfs zeggen, dat die taak er in vele gevallen
pas uitvoerbaar door wordt. De archiefambtenaar toch is hoeveel
moeite hij zich getrooste, meestal niet in staat, op zoo doeltreffen e
wijze de menschen op de hoogte te brengen van wat een archief
bevat als een goede, door den druk ook elders te raadplegen, ïnven-
tanbInathet0voorgaande meen ik te hebben duidelijk gemaakt, dat
de ontstentenis van inventarissen voor de archiefambtenaren veel
tijd doet verloren gaan aan allerlei incidenteel werk en dat velen,
die belang stellen in de archieven of door de omstandigheden ge
dwongen zijn, ze te raadplegen, er de bezwaren van moeten onder
vinden. Wanneer men alles weelde noemt, waarvan de massa met
rechtstreeks profiteert, dan moet de hierboven gestelde vraag be
vestigend worden beantwoord, maar wanneer we ons kunnen losmaken
37
van getallen en het getal der menschen, dat rechtstreeks of uit de
tweede hand van de archieven partij trekt, irrelevant durven noemen,
dan moeten we erkennen, dat het drukken van inventarissen geen
weelde is, aangezien de archiefdienst onvoldoende functionneert zonder
die hulpmiddelen.
Nu behoor ik niet tot degenen, die van iederen buitengewonen
overheidsmaatregel, waartoe de omstandigheden in onzen moeilijken
tijd geleid hebben, slechts één kant kunnen zien. Ik ben er mij van
bewust, dat er bezuinigd moet worden, ook op dingen, waarin geen
weelde schuilt. Ik heb echter willen aantoonen, dat wij gedrukte
inventarissen noodig hebben en dat dus, indien 's lands financiën
weer eens mochten toelaten, dat de druk hervat wordt, deze niet
mag blijven rusten om redenen, buiten de bezuiniging gelegen. Bij
het stopzetten (eventueel beperken) van den druk op grond van
bezuinigingsnoodzaak moeten we ons neerleggen, doch indien het
geringe belang van gedrukte inventarissen hier ooit als motief zou
gelden, zou niemand, die eenige ervaring heeft in den archiefdienst,
zich er mede kunnen vereenigen.
Rekening houdend met de mogelijkheid, dat over eenigen tijd
het drukken hervat zal kunnen worden, doch op een kleinere schaal
dan die, waaraan we gewend zijn, wil ik ten slotte enkele opmer
kingen maken over de wijze, waarop die beperking zou kunnen
worden bewerkstelligd met de minste schade voor den archiefdienst.
Het zij nog eens gezegd, dat wij bij de beoordeeling van het
nut van inventarissen ons geheel op het standpunt van de gebruikers
dezer hulpmiddelen moeten weten te stellen. Wij moeten geen voedsel
geven aan de meening, die hier en daar weieens heeft post gevat,
dat we het beschrijvingswerk beschouwen als een aangenamen arbeid
voor menschen met wetenschappelijke neigingen, waarvan de uit
komsten niet slechts hulpmiddelen voor de wetenschap zijn, maar
ook wetenschappelijke waarde in zichzelve hebben. Men moet weten
schappelijk inzicht hebben en een zeker quantum kennis hebben
vergaderd om een inventaris te maken, maar wanneer men tracht,
de wetenschap verder te brengen met dien arbeid, schiet men zijn
doel voorbij. De gebruikers van de archieven dringen dikwijls aan op
uitvoerige beschrijvingen, waarin hun feiten worden medegedeeld en
personen worden voorgesteld, die hun belang inboezemen, en menig
archivaris heeft met een kennelijk welbehagen getracht, dien wensch
te bevredigen door een omstandige beschrijving van stukken en door
uitgebreide annotaties. Maar juist ter wille van de gebruikers zelf
Mijn ambtgenoot in Utrecht heeft in zijn jongsten Noordhollandschen inventaris
met puriteinsche gestrengheid het omgekeerde nagestreefd en zoodoende m.i. het doel
in een andere richting voorbij geschoten dan zij, die er te veel verhaaltjes bij maken.