35
34
dezen maatregel een afkeurend oordeel uit te spreken over dergelijke
uitgaven en wij dus de intrekking van den maatregel mogen ver
wachten zoodra de toestand van 's lands financiën dit zal gedoogen,
bestaat er toch in onzen kring een gegronde twijfel, of wij in dit
opzicht ooit weer den tijd zullen beleven, die achter ons ligt. Wij
zijn er ons van bewust, dat de Nederlandsche archieven in omvang
(van sommige gezichtspunten uit ook wel in beteekenis) achter staan
bij die van vele andere landen in West-Europa, maar dat er nauwelijks
een land is aan te wijzen, "waar naar verhouding zoo vele en daarbij
zoo grondig en uitvoerig bewerkte archiefinventarissen in druk ver
schenen als het onze. De generatie, die de Handleiding maakte en
daarin een systeem ontwierp, waarmede zij beoogde, aan vele zonden
tegen de logica bij de archiefbeschrijving paal en perk te stellen,
heeft het zelve nog mogen beleven, dat dit systeem toepassing vond
in tal van werken, die op kosten van het Rijk en andere archief-
bezitters in druk werden uitgegeven. Voor de na haar gekomen
generaties van archivarissen is deze gang van zaken een vanzelf
sprekende geworden, maar nu komt de maatregel der Regeering, de
zaak spreekt niet meer van zelf en we hebben ons af te vragen:
Kan de archiefdienst het zonder die mooie inventarissen stellen,
kunnen wij misschien zelfs heelemaal zonder inventarissen de taak
vervullen, die de Overheid ons heeft opgelegd?
Ik ontveins mij niet, dat de vorderingen van den inventarisatie-
arbeid in de verschillende Rijksarchiefdepots zeer uiteenloopend zijn
en dat dientengevolge voor sommige depots het stop zetten van den
druk van inventarissen geen belangrijke gebeurtenis is. Er zijn echter
depots, waar nog zooveel op dit gebied te doen valt, dat de personeels
vermindering, die ook al tot de maatregelen van den jongsten tijd
behoort, er de vraag doet rijzen, of het mogelijk zal zijn, het tempo
der inventarisatie eenigermate in overeenstemming te houden met
den omvang der nog te bewerken stof. Bij de beantwoording van
de vraag, die ik aan het hoofd van deze regelen stelde, wil ik echter
deze bijzonderheden ter zijde laten, vooropstellende het niet te ont
kennen feit, dat er in onze Rijksarchiefdepots nog tal van archieven
zijn (en daaronder niet de minst belangrijke), waarvan geen gedrukte
inventarissen bestaan.
De allereerste verplichting van den archivaris is, te zorgen voor
de instandhouding van de archieven. Ik kan mij voorstellen, dat buiten
staanders vele onderzoekingen, die in de archieven worden ingesteld,
onbelangrijk achten, althans niet belangrijk genoeg om er een publieken
dienst voor aan den gang te houden, maar zelfs zij, die het verst
gaan in indifferentie ten opzichte van wat men dan met een aan de
zoölogie ontleenden term snuffelen pleegt te noemen, kunnen toch
niet ontkennen, dat de geslachten, die na ons komen, belang kunnen
hebben bij wat in het verleden te boek is gesteld. Geen enkele
generatie mag het besef van eigen waarde in die mate laten gelden,
dat zij onvervangbare waarden uit het verleden verloren laat gaan,
omdat alleen de eigen tijd haar belang inboezemt. De archivaris dus
is iemand, die in de eerste plaats aan de toekomst denkt; hij bewaart
voor de toekomst. Voor dat in stand houden nu is inventarisatie een
vereischte. Het is wel niet noodig, met dat doel inventarissen in
druk uit te geven, maar dat het Rijk over meer dan één exemplaar
beschikt van iederen inventaris, waarin zijn bezit aan archiefstukken
is vastgelegd, is toch wel zeer wenschelijk. Voor de musea springt
die wenschelijkheid meer in het oog, omdat het museumbezit een
belangrijke handelswaarde heeft, maar men behoeft toch niet lang
na te denken om in te zien, dat niet op geld waardeerbare lichame
lijke zaken ook verloren kunnen gaan en dat hun verlies even ernstig
kan zijn als dat van bijvoorbeeld kunstvoorwerpen
Ons inventarisatiewerk heeft dus in de eerste plaats ten doel,
ten behoeve van de Overheid, die ons onvervangbare waarden heeft
toevertrouwd, op te teekenen, welke stukken zich in hare archieven
bevinden. De volgens het systeem der Handleiding opgestelde inven
tarissen kunnen aan dit doel beantwoorden, de regestenlijsten schijnen
er minder noodzakelijk voor te zijn. Wanneer men echter bedenkt,
dat de vermelding van zegels en andere kenmerkende bijzonderheden
van gezegelde brieven alleen in regesten kunnen worden opgenomen
zonder de overzichtelijkheid van den inventaris te schaden, dan moet
men toch ook aan die regesten zekere waarde in dit opzicht toekennen.
Gelukkig is het met ons nog niet zoo ver gekomen, dat alleen
een zeker respekt voor na ons komende geslachten ons voor het in
stand blijven van de archieven doet zorgen, en de taak van den
archivaris omvat dus nog altijd meer dan dat. Wij zien hem in de
tweede plaats verplicht tot het geven van inlichtingen aan de Overheid
en hare organen, in de derde plaats tot het voorleggen van stukken
aan allen, die om de een of andere reden een onderzoek in de
archieven wenschen in te stellen, en tot het verstrekken van afschriften
aan belanghebbenden. Zijn verplichtingen gaan niet zoo ver, dat hij
zijn tijdgenooten moet bewegen, belang te gaan stellen in bepaalde
onderwerpen, waarover gegevens in de archieven zijn te vinden, maar
Ons medelid de oud-rijksarchivaris Mr. A. C BONDAM schonk bij de inven-
tarisatie hieraan meer aandacht dan de Handleiding noodig acht, door de vermelding
van uitwendige kenmerken (bijv. het formaat) der stukken. Er is veel vóór te zeggen,
maar ik zou toch de drukpersen met dergelijke mededeelingen niet willen vermoeien.