30 tijdvak". In dit proefschrift domineeren reeds de twee onderwer pen, die ook in Poelman's verder leven zijn grootste belangstelling hebben gehad: de geschiedenis van den handel en die van de scheepvaart, de scheepstypen inbegrepen. Na zijn promotie ont ving hij een opdracht voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatien: de bronnenuitgave betreffende den Oostzeehandel. Dit werk bracht niet alleen binnenlandsche archiefuitstapjes met zich mede, doch ook een buitenlandsche reis naar Danzig en Koningsbergen, waarvan hij later zoo genoeglijk kon vertellen. In 1917 zag het eerste dee dier publicatie, in twee stukken, het licht; verdere deelen z.,n met gevolgd, hoewel Poelman, inmiddels in 's Rijks archiefdienst getreden, meermalen aan voortzetting der uitgave gedacht heeft. Stellig zou deze hem voldoening geschonken en tot belangrijke wetenschappelijke resultaten geleid hebben. In de eerste jaren na zijn promotie heelt hij verder enkele tijdschriftartikelen geschreven, en toen de reizen voor de publicatie betreffende den Oostzeehandel waren afgeloopen is hij volontair op het Algemeen Rijksarchief geworden. Op 1 April 1914 volgde zijn benoeming tot commies aan het Rijksarchief in Groningen, als opvolger van Dr. P. A. Meilink, die als hoofcommies naar het Algemeen Rijksarchief was overgegaan. Te Groningen heeft hij zich, behalve met kleinere archieven en collecties, vooral met de ordening en beschrij ving van het Ommelander Archief, door wijlen Mr. P. G. Bos begonnen en door Dr. Meilink voortgezet, bezig gehouden. Daarnaast redigeerde hij met den Rijksarchivaris, Mr. G. C. JoosiiNG, den Gromngschen Volksalmanak, die aardige uitgave, door wijlen |hr. Mr A. Peith tot nieuw leven gewekt, die in zoo sterke mate er toe heeft bijge dragen om het Groningsche archief tot middelpunt van de geschied beoefening van Stad en Lande te maken. Verschillende bijdragen van zijn hand zijn in den Almanak verschenen. Spoedig ook werd hij lid van het Groningsch Historisch Genootschap; gezellig van aard als Poelman was geraakte hij aanstonds thuis in dezen kring, die mede om zijn gezelligheid vermaard is. De lezingen die hij in dit gezelschap gehouden heeft behandelden voor het meerendeel onderwerpen van het gebied dat Poelman's speciale genegenheid had, de geschiedenis van handel en scheepvaart. Ook op de oudste geschiedenis van de stad Groningen als handelsplaats liet hij hier licht vallen in een betoog, dat verschillende nieuwe gezichtspunten opende; later heeft hi] dat zelfde onderwerp behandeld in een opstel, dat hij voor den door hem geredigeerden BRUGMANsbundel, de feestgave bij het vijfentwintigjarig professoraat van zijn leermeester en promotor, geschreven heeft. Ook in breederen kring is Poelman toen te Groningen °P9^rede"Q^°°r de Volksuniversiteit heeft hij in de winters van 1919/20 en 1920/21 31 twee reeksen van lezingen over de geschiedenis van de stad Groningen en van Stad en Lande na de Reductie (1594) gehouden. Poelman was een voortreffelijk docent, die historische gebeurtenissen, vooral voor een eenvoudig gehoor, duidelijk en boeiend wist uiteen te zetten, en die, niet in het minst ook door de stelligheid van zijn oordeel, indruk op zijn hoorders wist te maken. In het najaar van 1921 verwisselde hij, inmiddels tot hoofdcommies bevorderd, Groningen als standplaats met Leeuwarden. Spoedig daarop werd hij tot Rijksarchivaris in Friesland en tevens tot directeur van de Provinciale Bibliotheek benoemd. Ik heb altijd den indruk gekregen, dat de twee en een halfjaar, door hem in Friesland doorgebracht, - in het voorjaar van 1924 keerde hij naar Groningen terug tot de gelukkigste perioden van Poelman's leven hebben behoord. Voor het eerst geheel zelfstandig, kon hij nu zijn volle kracht ontplooien; zijn werk zag hij èn door de autoriteiten èn door het publiek gewaardeerd. Ook in den kring van het Friesch Genootschap voelde hij zich thuis. Den band met Groningen verbrak hij niet geheel; hij bleef lid van het Historisch Genootschap, niet alleen in naam maar ook metter daad: zelden ontbrak hij op de vergaderingen. De Friesche jaren in bijzonderheden te schetsen ligt buiten mijn bevoegdheid; alleen wil ik hier herinneren aan zijn met succes bekroonde pogingen, de oud- Friesche handschriften, die eenmaal in het bezit van den bekenden geschiedvorscher Von Richthofen waren geweest, voor Friesland te verwerven. Op 1 April 1924 keerde hij naar Groningen terug, als opvolger van Mr. G. C. Joosting tot Rijksarchivaris benoemd; tevens werd hem het Rijksarchivariaat in Drente opgedragen. Later werd hem ook de inspectie van de gemeente- en waterschapsarchieven in beide provincies toevertrouwd. Zijn vele bezigheden waren oorzaak, dat alleen de provincie Groningen van zijn toezicht geprofiteerd heeft; meer bepaaldelijk heeft hij zich groote moeite gegeven, dat bij nieuw- of verbouw van gemeentehuizen voor een behoorlijke archiefberging gezorgd werd. Als zijn hoofdwerk op het Groningsche Rijksarchief beschouwde hij de voortzetting van de reeds onder Mr. (oosting begonnen scheiding tusschen Rijks- en gemeentearchief; een zeer belangrijk deel van het Groningsche gemeentearchief toch is indertijd zoogenaamd aan het Rijksarchief in bruikleen afgestaan, in werke lijkheid is het op een wanhopige wijze met rijksstukken vermengd geraakt. Terecht beschouwde Poelman, evenals ik, dit werk als zijn hoofdwerkimmers de definitieve ordening en beschrijving zoowel van de Rijksarchieven als van het archief der gemeente Groningen kan slechts plaats vinden, nadat de stukken gesplitst en de oorspronke-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 22