16 weer op 7 Januari op een receptie in het Hotel Paulez te s-Gra- venhage. Tot deze laatste huldiging was het initiatief genomen door een aantal Vereenigingen en zooals mij, zal het velen Uwer gespeten hebben, dat men daarbij niet aan onze Vereeniging de eerste plaats heeft gelaten. Geen Vereeniging toch, waarvoor de Heer Fruin zooveel heeft gedaan, geen Vereeniging ook, waag ik te meenen, die hem zoo na aan het hart ligt. Ook hieraan heb ik uiting gegeven in een korten toespraak op de bedoelde receptie, waarvan gij de woorden in het Archievenblad hebt kunnen lezen. Ik weet, dat ik uit Uw aller naam heb gesproken, toen ik Prof. Fruin warmen dank heb betuigd voor al het vele, dat hij voor de Vereeniging van Archiva rissen heeft gedaan. Ik zal hier niet in herhalingen treden, maar ik hecht er aan mijn groote vreugde uit te spreken over het feit dat onze oud-voorzitter, ons eenig eerelid, zoo volkomen hersteld is van de ziekte, die hem het vorige jaar kwelde. Toen eenige maanden voor het einde van 1932 het voornemen van den Heer Fruin om met 1 Januari af te treden ruchtbaar werd, werd met spanning afgewacht wie door de regeering in zijn plaats tot hoofd van het Rijksarchiefwezen zou worden benoemd. Ons geduld werd wel op de proef gesteld; dag na dag, week na week ging heen, zonder dat de met reikhalzend uitzien verwachte benoe ming afkwam. Nieuwjaarsdag naderde en het had er allen schijn van dat het Rijksarchief zonder herder het nieuwe jaar zou moeten ingaan. Tot dan te langen leste op den laatsten dag des jaars bekend werd, wie Algemeen Rijksarchivaris zou worden. En waarom had men ons zoo lang in spanning gelaten? Had de regeering een stoute en ver bazingwekkende keuze gedaan? Was iemand benoemd, geheel staande buiten het archiefwezen, zooals wilde geruchten al hadden doen vreezen? Geenszins. De keuze was gevallen op een der mannen, die wij allen van den aanvang af als een der papabiles hadden beschouwd, op iemand wiens benoeming maanden eerder ons geenszins zou hebben verbaasd, op Mr. R. Bylsma. Gaarne wensch ik hem van deze plaats van harte geluk met zijne eervolle benoeming, die ik reeds eerder verheugend heb genoemd. Verheugend voor het archief wezen, verheugend ook voor onze Vereeniging. Wij weten dat hij haar een goed hart toedraagt, wij bevelen haar met vertrouwen in zijn belangstelling en zijn bescherming aan. Behalve de wisseling te hoogster plaatse is er sedert ons laatste samenzijn bij de Rijksarchieven nog menige verandering geschied. Ten eerste is Dr. K. Heeringa wegens het bereiken van den 17 leeftijdsgrens met ingang van 1 Januari moeten aftreden als Rijks archivaris in Utrecht. Voor het archiefwezen beteekent het heengaan van dezen bekwamen vakgenoot een groot verlies, maar wij weten dat zijn ambteloos leven voor hem geen lediggang zal beduiden en zoo mogen wij hopen dat zijne voortdurende werkzaamheid nog rijke vruchten zal dragen. Verder voorzag de Rijksbegrooting voor 1933 het uitvallen uit bezumigingsoverwegingen van niet minder dan drie Rijksarchivarissen, drie hoofdcommiezen en twee commiezen. Deze bezuiniging is ook inderdaad doorgevoerd. Een der archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief en de Rijks archivarissen in de provincies Noord-Holland en Overijsel hebben eervol ontslag verkregen en het archief te Haarlem zoowel als dat te Zwolle zijn voorloopig onder het beheer gesteld van resp. een hoofdcommies- en een commies-chartermeester. Door den dood van Dr. Poelman is ook de archivarisplaats voor Groningen en Drente vacant gekomen en, naar verluidt, zal ook daar de commies-charter meester met de waarneming belast blijven. Ik wil niets te kort doen aan de groote kennis, ijver en toewijding van de Heeren Baart de la Faille, Haga en J. A. Brouwer wanneer ik verklaar, dat deze toestand ongewenscht schijnt. Dat vier van de elf provinciën een voudig zonder Rijksarchivaris worden gelaten, dat het Rijk van drie ambtenaren het werk en het verantwoordelijkheidsbesef van een Rijksarchivaris vraagt, zonder ze in overeenstemming daarmede te bezoldigen is een misstand. Moge deze niet van langen duur zijn. De bedoelde maatregel heeft tengevolge gehad dat twee bekwame mannen, Dr. M. ScHoengen en Dr. C. C. D. Ebell resp. met 1 Januari en 1 April het archiefwezen hebben moeten verlaten. Dr. Schoengen heeft voor het lidmaatschap bedankt maar Dr. Ebell is gelukkig lid der Vereeniging gebleven. Wij hopen, dat wij zijn sympathieke per soonlijkheid nog dikwijls in ons midden zullen zien. De derde Rijksarchivaris, die werd wegbezuinigd, Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, is tot onze vreugde benoemd tot Rijksarchi varis in Utrecht. Het stemt tot voldoening, dat deze uitnemende kracht voor het archiefwezen behouden blijft en dat hij wederom een plaats zijner waardig mag innemen. Wij hebben ons hierin met hem verheugd, maar wij hebben er ons tevens met hem over verbaasd, dat zijn overplaatsing, die voor eiken insider toch waarlijk voor dé hand lag, hem pas te elfder ure, ik meen eerst op oudejaarsdag, is bericht geworden. Evenals de nieuwe Algemeene Rijksarchivaris heeft men hem te lang in noodelooze onzekerheid gehouden. De drie hoofdcommiezen, die met 1 Januari moesten aftreden 1932/1933, blz. 99 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 14