14
uit ideëele beschouwingen bewijsbaar, dat ons vak en onze vak
bezigheden geenszins als luxe dus als in wezen overbodig mogen
worden beschouwd. De archieven toch, waarover wij als bewaarders
en bewakers zijn gesteld behooren tot het kultureele bezit der natie.
Nu weet ik, dat het woord kuituur, - vooral als men het met
oe-klanken uitspreekt - thans geen gunstigen tijd beleeft. Maar het
begrip, dat er aan ten grondslag ligt heeft dan toch zijn onvergan
kelijke waarde behouden. En het bewaren, verzorgen en toegankelijk
maken van kultureele schatten mag men zelfs, neen vooral, in dit
tijdsgewricht geen luxe achten. Voor de wetenschap zijn geordende
archieven volkomen onontbeerlijk. Zonder hen is waarachtig historisch
onderzoek dat tot de bronnen gaat, niet denkbaar. De archieven
immers bevatten de bronnen van het verleden, dat verleden dat een
der kostbaarste bezittingen is van een volk. Deze bronnen zuiver en
toegankelijk te houden is een taak die, meen ik, verre uitgaat in
belang boven de materieele voordeelen, die zooeven geschetst zijn.
Tevens een taak die mij verheven schijnt boven vele werkzaamheden,
waardoor oogenblikkeiijke, materieele belangen worden gediend. Ik
voor mij acht de taak van een archivist van intrinsiek hoogere
waarde dan het werk van b.v. een bankdirecteur of een handelsman.
Wij dienen de kuituur, deze het economisch belang. Wie het geestelijke
stelt boven het materieele zal dus moeten toegeven dat ons werk
in laatste instantie belangrijker is dan dat van bankdirecteur of
koopman. En waar niemand er een oogenblik aan zal denken de
werkzaamheden dezer lieden een overbodige luxe te noemen, daar
zal men dit a fortiori van de onze nog minder mogen zeggen.
Waarbij komt dat onze ordenende werkzaamheid - en deze is
toch stellig in ons vak de meest essentieele - geschiedt niet voor
het oogenblik maar als blijvende waarde voor de toekomst. Ik weet
wel, dat ook op archiefgebied de wetenschappelijke inzichten zich
zullen evolueeren en onze inventarissen op den duur zullen verouderen.
Maar hun volkomen logische opbouw, het feit dat zij trachten de
administratie, die de archieven gevormd heeft, te weerspiegelen
waarborgt, dat zij toch bruikbaar zullen blijven; inderdaad het werk
dat wij verrichten is arbeiden mede voor wie na ons komen. Ik per
soonlijk heb in dit besef vele malen kracht gevonden tot voortgaan
en het schijnt mij toe dat dergelijke arbeid, die wij verrichten mede
voor de toekomst, nimmer als weelde mag worden beschouwd.
Zoo geloof ik, dat wij gerechtigd zijn ons vak te zien als een
noodzakelijkheid voor ons volk en de maatschappij en voor een
gezonde ontwikkeling der historische wetenschap. En daardoor zijn
wij gerechtigd om pal te staan, wanneer men de belangen van het
15
archiefwezen meer zou willen bedringen dan die van andere dienst
vakken. Al zullen ook wij, het moge herhaald worden, trachten met
blijmoedigheid de offers te dragen die ons door bitteren noodzaak,
maar dan met volstrekte rechtvaardigheid, zullen worden opgelegd
in de toekomst.
Ook in het verleden, in het vereenigingsjaar waarvan ik verslag
heb uit te brengen, zijn offers aan het archiefwezen in het algemeen,
aan onze vereeniging in het bijzonder niet gespaard geworden.
Allereerst heeft de dood ook dit jaar twee der onzen weg
genomen. Op 25 Maart j.l. overleed na langdurige ziekte Mr. J. A. G.
Verspijck Mynssen, oud-secretaris van het Algemeen Rijksarchief. De
kwaal, die hem zooveel te vroeg deed heengaan en waartegen hij
zoovele jaren manmoedig heeft gestreden, heeft het hem onmogelijk
gemaakt onze bijeenkomsten geregeld te bezoeken en in onze ver
eenig ng de rol te spelen waarop zijn gaven hem recht verleenden.
Maar door de plants, zoo dicht bij het middelpunt van het
Rijksarchiefwezen, die vele jaren de zijne was, is hij toch met zeer
velen Uwer in aanraking gekomen en gij allen, evenals ik, zult hem,
daar ben ik zeker van, blijven gedenken als een man met een warm
hart, van zeldzame bereidwilligheid en van groote beminnelijkheid.
De tweede doode was Dr. H. A. Poelman, Rijksarchivaris in de
provinciën Groningen en Drente, die op 3 April is heengegaan.
Poelman is jaren lang een actief lid onzer vereeniging geweest, hij
nam geregeld aan onze vergaderingen en maaltijden deel en heeft
de Vereeniging als bestuurslid en ondervoorzitter verscheidene jaren
trouw gediend. Behalve een bekwaam en scherpzinnig vakgenoot was
hij een prettig en vriendelijk kameraad. Als zoodanig heb ik hem bij
zijn geopende groeve uit Uw aller naam gehuldigd.
Maar niet alleen de dood heeft aan het archiefwezen schade
berokkend. Ander groot, zij het gelukkig minder tragisch, verlies valt
te boekstaven. Gij begrijpt dat ik doel op het aftreden van Prof.
Fruin als Algemeen Rijksarchivaris met ingang van 1 januari laatst
leden, bij welke gelegenheid hij tevens werd benoemd tot Commandeur
in de orde van Oranje-Nassau. Deze zeer hooge en zeldzame onder
scheiding wordt door alle Nederlandsche archivisten mede als een
eer gevoeld. Het is hier niet de plaats uit. een te zetten op hoe
voortreffelijke wijze de Heer Fruin jaren lang zijn zware taak heeft
volbracht en hoe groot verlies zijn aftreden dus voor het geheele
archiefwezen beteekent. Dit is elders geschied, de eerste maal toen
Prof. Fruin op oudejaarsdag door alle tegenwoordige en vroegere
rijksarchiefambtenaren zonder uitzondering is gehuldigd en nog eens