158
onderwerpen, met het archiefwezen in verband staande, georganiseerd,
werd eene inspectie der binnenlandsche plaatselijke archieven onder
nomen, en werden in buitenlandsche archieven onderzoekingen in
gesteld. Hieraan sluit zich dan het overzicht der op archiefonderzoek
steunende publicaties en historische opstellen aan.
Mijn indruk uit dit alles is, dat men te Tartu voor allerlei bijzaken
een weinig de hoofdzaak, de inventariseering der archieven, uit het
oog verliest. Maar ik voeg er dadelijk bij, dat het voor een jong
opgericht archief en zijne ambtenaren natuurlijk is zich in de eerste
plaats toe te leggen op de vraagstukken, die nu elders aan de orde
zijn, waarbij men m.i. echter te veel vergeet, dat elders reeds veel
aan de eigenlijke archiefordening is gedaan. Intusschen is het ook
mogelijk, dat de inventarisatie verder gevorderd is dan uit het over
zicht wel blijkt. Het ridderschapsarchief is het eenige tot in de
middeleeuwen teruggaande archief. Het oudste charter, in dat archief
bewaard, is van 1240, de losse papieren beginnen met 1413, de banden
met 1592. Uit de omtrent de voorhanden inventarissen gegeven toe
lichtingen blijkt, dat men nog gebruik maakt van een ouden, van voor
de oprichting van het centraal archief dateerenden inventaris, en verder
van eenige inventarissen van de jongste stukken van de verzameling
en van eenige speciale onderdeelen er van.
Aan de lijst der op het centraal archief aanwezige archieven,
volgens Schlagwörter geordend, gaat eene opgave der er voor ge
bruikte en gebruikelijke afkortingen vooraf, en er op volgen alpha-
betische indices ln het Estisch, het Duitsch en het Russisch. Men
kan inderdaad op die wijze vinden, waar elk archief behandeld wordt.
Maar het is toch wel eenigszins omslachtig. Zoo wordt b.v. bij de
bespreking van het archief der Ridderschap verwezen naar het EUmkA,
waarmede het archief der ridderschap van het Oberlandesgericht
wordt aangeduid, welken naam men dan in den Duitschen index
opzoeken moet. Daar staat dan de bladzijde opgegeven, waar dat
archief ter sprake komt. Het is meer modern dan gemakkelijk.
De enkele opmerkingen, die ik hierboven gemaakt heb, doen
echter in geen enkel opzicht te kort aan mijn eerbied voor de groote
hoeveelheid arbeid, die reeds aan het Estnische Centraalarchief is
verricht. Ik twijfel er niet aan, dat, als men met denzelfden ijver
voortgaat, men er in slagen zal het Centraalarchief tot een model
van eene op moderne wijze ingerichte archiefverzameling te maken.
R. F.
159
Aan opzettelijke besprekingen der door deze Groningsche disser
tatie behandelde jaren hadden wij tot nog toe alleen het tweede
deel van Kervijn de Lettenhove s Les Huguenots et les Gueux. Veel
waardevols bezaten wij daarin echter niet. Als materiaalverzame
ling liet zich dit boek nog wel eens met succes raadplegen. Maar
qua materiaal b e h a n d e I i n g had men er, om zijn groote partijdigheid,
eigenlijk zoo goed als niets aan.
Zoo was er alle reden voor een nieuw onderzoek van de periode
in kwestie.
Op verdienstelijke wijze is dit door Dr. van Herwerden ingesteld.
In de eerste twee hoofdstukken, die over den veldtocht van 1568 en
over den Hugenoten-oorlog van het daarop volgende jaar, gaat zijn
held nogal sterk achter anderen schuileerst achter den Prins, daarna
met dien Prins achter de Coligny; het materiaal laat dan een
voudig niet toe hem in het volle daglicht te plaatsen. Maar als dan
in de hoofdstukken drie en vervolgens Lodewijk als diplomaat het
thema wordt, gelukt het den schrijver werkelijk goed ons diens optreden
te teekenen. Wij zien hem dan duidelijk in zijn rustelooze bezigheid
om de Nederlandsche zaak te dienen, door voor deze de bescher
ming van den Franschen Koning te verwerven. En evenzeer krijgen
wij een goeden kijk op zijn daarmee gepaard gaand ijveren voor een
huwelijk van Hendrik van Navarre, den lateren Hendrik IV, met Marga-
retha van Valois. Dat zoo tragische ijveren, omdat het immers het
streven naar een verbintenis geweest is, die de Bloedbruiloft van 24
Aug. 1572 heeft uitgelokt en tot de capitulatie van Bergen leidde.
M. a. w. omdat het hetgeen ten opzichte van dat eerste doel, waar
voor s Prinsen broer gewerkt had, bereikt was, tenslotte weer op
niets en ook niets uitloopen deed.
Fe zeggen, dat Dr. v. H/s boek met een aanhangsel over Lodewiiks
optreden ten aanzien van het prinsdom Oranje en met een overzichts
kaart eindigt, is zoowel lof als blaam. Dat aanhangsel is interessant
en die kaart is practisch, maar de auteur heeft ons tegelijk iets ont
houden, waarop wij beslist recht hadden: een tenzij naamregister tenzij
uitvoerige inhoudsopgave.
Bij een boekbeoordeeling in een blad als dit vraagt men zich
vanzelf met bijzonderen nadruk af in hoeverre de auteur voor zijn
werk van de in aanmerking komende archivalia gebruik heeft gemaakt.
Mij dunkt: ongunstig behoeft het oordeel ten deze niet te zijn. Niet
alleen de voor in het werk opgenomen litteratuurlijst mag er wezen
ook het overzicht der geraadpleegde archiefbewaarplaatsen. Met name
Pj. van Herwerden, Het verblijf van Lodexvijk van Nassau in
Frankrijk. Hugenoten en Geuzen 1568—1572 (Assen 1932).