104 vader" hebt getoond, zoover gaande, dat gij haar gedurende de laatste jaren ook als voorzitter leiding gaaft, hebben onze vereeniging gemaakt tot wat zij is: zooal niet de oudste, dan toch wel ook, misschien vooral in het buitenland, gewaardeerd als de eerste waarlijk goed ingerichte instelling van dezen aard, welke door U terecht op de in 1929 gehouden internationale bijeenkomst te Venetië als een voorbeeld ter navolging kon worden gesteld. Ik behoef daarover echter niet uit te weiden, maar ik wil de gelegenheid om hier tot U het woord te richten gaarne gebruiken om U namens ons geheele bestuur van ganscher harte dank te zeggen, niet alleen voor alles wat gij voor onze vereeniging hebt gedaan, maar ook in niet mindere mate voor de wijze, waarop gij dat hebt gedaan. Wij allen gevoelden het als een voorrecht met U te mogen samenwerken. Ook de Vereeniging „die „Haghe" mag ik hier vertegenwoordigen, om uit haar naam dank te zeggen voor wat gij voor haar hebt kunnen doen. Het spreekt van zelf, dat de bestuurders van de plaatselijke historie van deze stad vaak de hulp van den Rijksarchivaris moeten inroepen; voor onzen wetenschappelijken arbeid - ik denk bijvoorbeeld aan de thans onderhanden publicatie der Hofboeken was Uw tegemoet komende houding reden tot groote erkentelijkheid; ons Bestuur heeft U steeds ten zeerste gewaardeerd en wil dat gaarne hier betuigen. Vergun mij met een persoonlijk woord te besluiten: vele en velerlei zijn de besprekingen geweest, die ik met U in de statige Rijksarchivariskamer mocht hebbenin de dagen toen ik Uw ambt genoot mocht zijn en ook daarna door allerlei belangen en belang stellingen, die ons samenbrachten; het is mij een genoegen eraan terug te denken, een vreugde mij te herinneren hoezeer zij vrucht dragend, leerzaam en niet minder vriendschappelijk waren. Ik ben U er dankbaar voor en ik acht het een geluk te weten, dat onze per soonlijke vriendschappelijke verhouding door Uw ambtelijk afscheid niet zal zijn geëindigdmoge het U gegeven zijn Uw vele vrienden nog lang van Uw vriendschap te doen genieten Prof. Dr. H. P. Blok, te Leiden hield daarop de volgende rede: „Hooggeachte Heer Fruin, Namens de Vereeniging tot Bevordering der kennis van de Antieke Beschaving heb ik het groote voorrecht U, bij monde van het hoofdbestuur, hare beste wenschen te doen toe komen voor de wèlverdiende anni otiosi, welke U wachten. En wij denken hierbij niet alleen aan de buitengewoon aangename wijze, waarop wij steeds onderling contact vonden, waar het bestuursaan- 105 gelegenheden betrof van algemeenen aard, doch tevens in het bijzonder aan het feit, dat het in de eerste plaats aan Uw voor treffelijke leiding te danken is, dat de speciale sectie voor Palestinale oudheidkunde en geschiedenis een zoo hooge vlucht heeft kunnen nemen. Immers, het is mede dank zij Uw krachtdadig initiatief, dat de samensmelting mogelijk werd en tot stand kwam tusschen twee reeds bestaande lichamen op dit gebied, eenerzijdsch de Joodsche vereeniging, en anderzijds onze Vereeniging tot Bevordering der kennis van de Antieke Beschaving: een, ik mag wel zeggen, alleszins heugelijke en vruchtbare samenwerking, welke ons beider arbeidsveld aan merkelijk heeft verbreed en dientengevolge de wetenschappelijke horizont van beide vereenigingen in eensgezinde en eendrachtige samenwerking heeft mogen verruimen. De vereeniging, aanvankelijk uitgegaan van in het bijzonder de klassieke beschaving, heeft door dezen aanwas haar interessenspheer kunnen uitbreiden over het geheele nabije Oosten. Zij vormt hierdoor wetenschappelijk den natuurlijken band tusschen allen, die in den lande belangstellen in dit gebied van historische kennis. Belangstellen, n.l. als „dilettanti", in den goeden, ouden, waren zin des woords: menschen, die uit belangelooze liefde voor een bepaalde tak onzer beschavingsgeschiedenis, hun beste krachten en moeiten wijden aan den opbouw van het vak, waaraan zij hart en hoofd hebben verpand. En tot dezulken, Hooggeachte Professor, behoort ook Gij! Den vrijen tijd, welken Uwe ambtelijke beslommeringen U lieten, hebt gij, Uwe familie-traditie getrouw, gewijd aan de studie der geschiedenis, die U lief is. Naast Uwe archivalia hebt gij een wetenschappelijke samenwerking in het leven geroepen, welke zich weldra bij onze zustervereeniging aansloot in het belang van het gemeenschappelijk doel. Zoo moge ik dan mijn kort woord beëindigen met namens het Bestuur den wensch uit te spreken, dat het U gegeven moge zijn den bloei onzer vereeniging, waarin Gij reeds in het verleden een zoo belangrijk en werkzaam aandeel hebt gehad, ook in de toekomst nog vele jaren te kunnen blijven steunen en bestendigen." De rij van sprekers werd daarop gesloten door den Heer Mr. L. M. Rollin Couquerque, met de volgende woorden: „Hooggeachte Heer Fruin! Niet zooals mijn voorgangers, kom ik hier als vertegenwoordiger van een groote vereeniging met vele leden om U te toonen, dat wij ook onzerzijds van belangstelling doen blijken bij Uw afscheid van den werkkring, waarin U veel nuttigs heeft verricht. Ik vertegenwoordig

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 11