54
tot wijziging der Archiefwet in ons vaktijdschrift uit te spreken.
Gaarne voldoende aan die uitnoodiging, breng ik allereerst ter sprake
het denkbeeld, om aan art. 20 van de Archiefwet, waarin aan de
dagelijksche besturen de zorg voor hunne waterschappen wordt op
gedragen, een nieuwe alinea toe te voegen, luidende: „Deze ver
plichting is beperkt tot hetgeen in het belang dier instellingen en
ter voldoening aan hunne reglementen en inrichtingen wordt vereischt."
Dit voorstel van mr. Fockema Andreae houdt verband met zijn
artikel Enkele opmerkingen over waterschapsarchieven,
verschenen in den vorigen jaargang van dit tijdschrift, bl. 58 vlg.,
meer in het bijzonder hetgeen daar op blz. 63 vlg. over de openbaar
heid der waterschapsarchieven wordt gezegd. Mr. Fockema Andreae
redeneert daar aldus, en in de toelichting tot zijn voorstel tot wets
wijziging (aldaar blz. 137) heeft hij dat nog nader geformuleerd: Ten
onrechte zijn in de Archiefwet de waterschapsarchieven naar analogie
met wat voor de gemeente-archieven is bepaald, behandeld. Tusschen
beiderlei instellingen, gemeenten en waterschappen, bestaat een groot
verschilde gemeente heeft algemeene verplichtingen, het waterschap
zeer bijzondere, daarom moet ook de gemeente bij de zorg voor hare
archieven het algemeen belang dienen, het waterschap slechts de
bijzondere belangen, waarvoor het is ingesteld. Derhalve moet ook
de zorg van de waterschapsbesturen voor hunne archieven „beperkt"
worden tot wat het belang dier instellingen en van haar reglementen
en inrichtingen vereischt. De door mr. Fockema Andreae gebezigde
term „beperkt" weerlegt zijne bewering, dat zijn voorstel geene
wijziging in het beginsel der openbaarheid en toegankelijkheid brengt.
Immers „beperking" van dat beginsel is niet anders dan wijziging er van.
Wel zegt mr. F. A., dat ook vóór de invoering der Archiefwet
aan Rijks- en provinciale besturen steeds de gewenschte inlichtingen
uit de waterschapsarchieven moesten worden verstrekt, en dat aan
ernstige, behoorlijk geïntroduceerde bezoekers nooit de toegang tot
zulk een archief is geweigerd. Maar dat is geheel iets anders dan wat
de Archiefwet wenscht, nl. dat niet slechts inlichtingen worden ver
schaft aan, maar dat de vrije toegang tot het archief open staat
zoowel voor de vertegenwoordigers van Rijks- en provinciaal bestuur
en ernstige, behoorlijk geïntroduceerde bezoekers als ook voor
bezoekers zonder introductie, dus gelijk art. 1 der Archiefwet uit
drukkelijk zegt, „voor een ieder", en dat alles onafhankelijk van den
goodwill van het waterschapsbestuur.
Ik vind het standpunt, dat mr. F. A. hier inneemt, wel wat bekrompen
Zie Ned. Archievenblad 1932/1933, bl. 12.
55
en verheug mij, dat vele beheerders van hofjes en andere instellingen
van weldadigheid zich op een ruimer, schoon wellicht minder zuiver
juridisch standpunt plegen te stellen en geen bezwaar maken de
kosten van het verzorgen en zelfs restaureeren der in hunne regenten
kamers bewaarde schilderijen voor rekening dier instellingen te nemen,
hoewel het doel er van aan de zorg voor die monumenten van kunst
geheel vreemd is. Of om een ander voorbeeld te noemen, mr. f A.
sympathiseert gewis met het gemeentebestuur van Vere, dat indertijd den
vermaarden beker van Maximiliaan van Egmond aan een der Rothschilds
wilde verkoopen om de opbrengst te besteden ten nutte der gemeente.
Men weet, dat toen minister J. Heemskerk Azn. tusschen beide gekomen
is en gezorgd heeft, dat dit kunstwerk voor Vere bewaard bleef.
Minister Heemskerk heeft toen nog iets anders gedaanhij heeft
de finaniceele zorg van de gemeente, veroorzaakt door hare bewaring
van den beker, verlicht. Dit schijnt mij ook de weg, die hier moet
worden ingeslagen. Als het waterschap bezwaar maakt tegen eene
zoodanige zorg voor zijne archieven, die ook aan het groote publiek
ten goede komt, dan moet het zich tot het Rijk of tot de provincie
wenden, opdat die het aan het waterschap financieel mogelijk maken
of vergemaklijken om deze algemeene verplichting, eene uitbreiding
dus van hare gewone taak, naar behooren te vervullen. Maar voorop
sta, dat de openbaarheid en de toegankelijk der waterschapsarchieven
niet worden aangetast of beperkt. Uit welke kas de kosten voor die
zorg voor openbaarheid en toegankelijkheid worden voldaan, kan
ons, archivarissen, koud laten.
Intusschen is het onnoodig verder op deze zaak in te gaan, de
voorsteller heeft bij de bespreking in de laatstgehouden algemeene
ledenvergadering verklaard niet nader te willen aandringen op het
aannemen van dit eerste voorstel. Met des te meer kracht echter
verdedigt hij de aanneming van zijn tweede voorstel, dat strekt tot
toevoeging aan artikel 20 der Archiefwet van eene nieuwe alinea,
die zou luidenHet geven van nadere voorschriften hieromtrent is
aan de Staten der provinciën overgelaten.'
Dit voorstel is nader toegelicht door de opmerking, dat de
Archiefwet vermoedelijk onbedoeld en per ongeluk den provincialen
wetgever bij de regeling der waterschapsarchieven uitsluit. Maar wat
zou er voor den provincialen wetgever hier in te grijpen vallen? De
Rijkswetgever heeft in de Archiefwet de zorg voor de waterschaps
archieven aan de dagelijksche besturen opgedragen en het toezicht
i| Als ik hier en elders over de openbaarheid en toegankelijkheid der waterschaps
archieven handel, bedoel ik dat gedeelte er van, dat naar de waterschapsarchielbewaar-
plaats ingevolge art. 21, 1e lid, der Archiefwet, is overgebracht,