44
Rijksarchivaris - aldus de heer Snuif - zou deze schenking niet hebben
willen aanvaarden. Hier moet zonder eenigen twijfel aan een van
beide zijden een ernstig misverstand in het spel zijn geweest. Immers
de door den hofrichter gehouden protocollen behoorden tot zijn ambts
archief en bij de opheffing van zijn ambt in 1811 zijn ze dan ook
terecht naar de rechtbank van eersten aanleg te Almelo overgebracht,
vanwaar ze op de hierboven beschreven wijze zijn verdwenen.
Naast de oudtijds bisschoppelijke hoven in Twenthe bezat ook
de proosdij te Oldenzaal een niet onbelangrijke hof met 26 onder-
hoorige erven, terwijl eveneens het kapittel van Oldenzaal een hof
met hoorige erven bezat. Over deze hoven is een en ander mede
gedeeld in het reeds aangehaalde artikel van den heer Snuif (zie
blz. 41 noot 3) en door mr. Massink waarbij beiden evenwel over
het hoofd zien, dat proosdij en kapittel twee verschillende zaken zijn2).
De goederen van de proosdij, zoowel als die van het kapittel,
zijn bij het accoord van 1663 tusschen de Ridderschap en de Staten
definitief aan eerstgenoemde toegewezen, maar na het verdwijnen
van de Ridderschap in 1795 onder het beheer der Staten en later
mede aan het domein gekomen. Op de lijst van 1841 komt alleen
een register der huisgenoten, onder de proosdij van Oldenzaal be-
hoorende, voor, welk register eveneens is verdwenen. Te verblijdender
was het derhalve, dat het Rijksarchief voor eenige weken werd verrijkt
door de schenking van twee nog bewaard gebleven hofboeken der
proosdij, loopende over de jaren 1609—1729, benevens een hofboek
van het kapittel van Oldenzaal over de jaren 1718—1760, alle ver
moedelijk afkomstig van mr. Racer en via de familie Palthe in de
Oudheidkamer van Oldenzaal terechtgekomen, die ze thans welwillend
ter beschikking van het Rijksarchief heeft gesteld. Dat deze registers
aan de voorgeschreven overbrenging naar de griffie te Almelo blijk
baar zijn ontsnapt, is waarschijnlijk het gevolg geweest van de
omstandigheid, dat zij zich toen ter tijd reeds niet meer in het bezit
van den laatsten hofrichter bevonden maar in dat van mr. Racer,
vanwaar ze na lange omzwervingen thans in de Rijksarchiefbewaar
plaats zijn gedeponeerd.
Tenslotte nog een enkel woord over de markeboeken. Onder
de in de Rijksarchiefbewaarplaats aanwezige markeboeken zijn een
vrij groot aantal 18e eeuwsche copieën. Vermoedelijk zijn deze, althans
45
ten deele, naar de origineelen gecopieerd ingevolge publicatie van
Ridderschap en Steden van 12 April 1758, waarbij o.a. werd bepaald
dat, ter voorkoming van disputen over de bewaring van de marke
boeken, het origineele markeboek zou worden gesteld in handen
van den schout van het kerspel en bij diens overlijden zou moeten
worden overgeleverd aan diens opvolger, „en dat een dubbeld daarvan
gemaakt en behoorlijk geauthentiseerd op kosten van de erfgenaamen
sal werden gesteld in handen van de oudste gecommitteerde goedheer
en na desselfs overlijden door sijne erfgenaamen of repraesentanten
sal werden overgelevert aan de oudste gecommitteerde goedheer
alsdan in wezen sullende zijn en dus altoos moeten verblijven in
handen van de oudste gecommitteerde goedheer in der tijd".
Al is waarschijnlijk niet in alle marken aan deze voorschriften
uitvoering gegeven, zoo is het uit het vorenstaande toch begrijpelijk,
dat deze markeboeken eensdeels onder de gemeentebesturen of burge
meesters als opvolgers van de schouten zijn komen te berusten,
anderdeels in handen van particulieren zijn verbleven. Niettemin is
een vrij aanzienlijk getal markeboeken, meerendeels door schenking,
in het Rijksarchief terechtgekomen. Vele marken zijn reeds in de
vijftiger jaren der vorige eeuw verdeeld en aangezien het behoud
der marke-archieven ook Gedeputeerden Staten van Overijsel ter
harte ging, stelden zij bij besluit van 13 April 1859 de provinciale
archiefbewaarplaats beschikbaar voor het deponeeren van de archieven
der ontbonden marken. Enkele markebesturen gaven hieraan gevolg;
deze archieven berusten thans in de Rijksarchiefbewaarplaats.
Bij de wet van 10 Mei 1886, Staatsblad no. 104, die ten doel
had de verdeeling van de nog in stand gebleven marken te bevorderen,
werd in art. 35 bepaald: „alle boeken, kaarten en papieren, die tot
het markbeheer behoord hebben, worden overgebracht naar de ver
zameling van 's Rijks oude archieven in de provincies, waarin de
markgronden of het grootste deel daarvan gelegen waren. Belang
hebbenden hebben recht tot kostelooze inzage en tot het verkrijgen
van afschriften of uittreksels voor hunne rekening." Of hieraan steeds
de hand is gehouden en of deze bepaling ook van toepassing is op
de vóór 1886 ontbonden marken, zou ik niet bevestigend durven
beantwoorden. Zöolang een uitdrukkelijke wetsbepaling in dezen
ontbreekt, zal het m.i. voor de Rijksarchieven zaak zijn, de marke
archieven langs minnelijken weg te verkrijgen, opdat zij ten algemeenen
nutte kunnen worden gebruikt. De bewaarplaatsen der markeboeken
worden, althans wat Overijsel betreft, vermeld door Mr. van Engelen
van der Veen in zijn beschrijving van de marken in Overijsel Geschied
kundige atlas van Neder/and). A. HAGA.
b Een advies van Mr. W. RACER over de hoorigheid 1805 (Verst, en Meded.
Ov. Regt en Gesch., deel XLV, blz. 232).
2) Deze vereenzelviging is vermoedelijk te wijten aan RACER, die in zi|n boven
aangehaald advies nu eens spreekt over de proosdijgoederen, dan weer over de
kapittelsgoederen en mogelijk beide in zijn advies heeft willen omvatten.