40
Hofboeken en Markeboeken in Ovenjsel.
41
De hofboeken en markeboeken vormen een belangrijke bron voor
de rechtsgeschiedenis van Overijsel. De hofboeken kunnen eenigszins
worden vergeleken met de registers van volontaire en contentieuse
rechtspraak van de stad- en landgerichten, maar zij bevatten bovendien
de aanteekeningen van de, alleen door hofhoorigen verschuldigde,
prestaties van opvaart, versterf, erfwinning en vrijkoop. Aangezien
de hofhoorigheid met al haar oude gebruiken tot in het begin der
19e eeuw in Overijsel, in het bijzonder in Twenthe, heeft stand
gehouden, is het duidelijk dat deze hofboeken een onontbeerlijke
aanvulling zijn van de bovengenoemde registers der stad- en land
gerichten.
In Twenthe kende men zes bisschoppelijke hoven, n.l. die van
Ootmarsum, Oldenzaal, Borne, Delden, Goor en Weddehoen, die
oorspronkelijk tot de bisschoppelijke domeinen behoorden, bij de
overdracht van Overijsel aan Karel V in 1528 in diens bezit'kwamen
en na de afzwering van Philips onder de provinciale domeinen kwamen
te ressorteeren. Aan het hoofd van eiken hof stond een hofmeier
tevens hofrichter, die o.a. verplicht was tot het bijhouden der hof
boeken2), waaruit hij extracten opzond aan Gedep. Staten, om gebruikt
te worden bij de verpachtingen der diensten van opvaart, versterf,
erfwinning en vrijkoop.
De „vrijheid, gelijkheid en broederschap", die in 1795 haar intrede
deed, bracht geen verandering in de positie der hofhoorigen. Hierbij
dient echter opgemerkt, dat het karakter van minderwaardigheid en
onvrijheid van de hofhoorigen reeds in de 18e eeuw geheel was ver
dwenen; de hofhoorigen bleven alleen verplicht tot het doen der
casueele prestaties in den ouden vorm en nog op 27 Januari 1811
vinden we in het hofboek van Weddehoen aanteekening van een
opvaart met beding van twee „vrije" kinderen3). Eerst met de invoering
der Fransche wetgeving kwam er verandering; krachtens decreet
van 18 October 1810 (art. 53) waren alle oude rechterlijke instellingen
afgeschaft en de Fransche wetgeving en rechtspraak bij decreet van
6 Januari 1811 4) met ingang van 1 Maart d.a.v. ingevoerd. Daarmede
n 'J |Eej fVTiQ overzicht ovf( de geschiedenis der hofhoorigheid in Twenthe
geeft de Leidsche dissertatie van mr. W. H. MASSINK, Hoorige rechten in Twenthe (1927).
n Vergelijk de resolutien van Gedep. Staten van Overijssel van 1726 en 1750
afgedrukt b.j DE BLÉCOURT, BewijsstukkenII, blz. 149-151. Deze verplichting komt
26 AugVus0trus'ni55e3 (ar?.erXI)e rentmeestel' Twenthe van
3) De BléCOURT, Bewijsstukken, II, blz. 167.
blz 69 FORTUI,N' Verzamelin9 van metten en besluiten van Franschen oorsprong, I,
waren ook de hofgerichten van het tooneel verdwenen en was
de hoorigheid op een dood spoor geloopen. Hoe het met de hoorigen
en hunne goederen verder is gegaan, kan hier buiten bespreking
blijven wij willen hier alleen de vraag behandelen wat er van de
hofboeken is geworden.
Ingevolge de nieuwe Fransche wetgeving moesten naar de recht
banken van eersten aanleg worden overgebracht alle protocollen van
de opgeheven gerichten, waaronder dus ook begrepen waren die van
de hofgerichten. Dat dit niet eiken hofrichter duidelijk was, blijkt uit
een schrijven van 8 Mei 1812 van den „procureur" bij de rechtbank
te Almelo aan den gewezen hofrichter van Borne, waarbij deze wordt
verzocht en desnoods gelast, de protocollen, registers, papieren, enz.
van zijn vernietigd rechtsgebied onverwijld ter griffie te deponeeren. 2)
Het is steeds betwijfeld, of de hofrichters hieraan hebben voldaan.
Massink (a. w. blz. 138) meent in navolging van Snuif3) dat
hieraan geen gevolg is gegeven, omdat er op de griffie van de
rechtbank te Almelo niets van bekend was en de weinige overgebleven
protocollen ook niet van daar afkomstig zijn, maar meerendeels door
den heer Snuif „in de verstrooiing" zijn teruggevonden.
Deze meening is evenwel niet juist. Bij een onlangs aan de
rechtbank te Almelo gebracht bezoek werd aldaar nog een aantal
registers en losse stukken gevonden, die tot het reeds vroeger naar
de Rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte archief van de rechtbank
van eersten aanleg aldaar (1811 1838) bleken te behooren en thans
aan het Rijksarchief zijn overgedragen. Daaronder bevond zich, behalve
een bijna volledige reeks van de processen-verbaal van de naar de
rechtbank te Almelo in 1811 overgebrachte rechterlijke protocollen
van de opgeheven stad- en landgerichten, ook een regu van H. R.
G. PAGENSTECHER, als daartoe gequalificeerd door den hoofdadmini
strateur der domeinen bij missive van 23 Juni 1814, waarbij eerst
genoemde verklaart van den griffier der rechtbank te Almelo te
hebben ontvangen de volgende protocollen en documenten van den
hof Borne 4 protocollen, hof Delden 4, hof Goor 2, hof Weddehoen 3,
hof Oldenzaal 3, hof Ootmarsum 9 protocollen, 11 testamenten en
14 stuks geregtsacten. Het domeinbestuur zal deze protocollen noodig
hebben gehad voor de regeling van den afkoop der door de voor
malige hoorigen aan het domein verschuldigde prestaties en voor
Men zie daarover FOCKEMA ANDREAE, Bijdragen tot de Neder!, rechts
geschiedenis, III, 126 en MASSINK, a. w., blz. 137 en vlg.
2) Deze brief is afgedrukt bij MASSINK, a. w. blz. 138.
3) C. Snuif. De bisschoppelijke hoven in Twenthe en meer speciaal de hof
te Borne, aid., blz. 100. (Vers!, en Meded. Ov. Regt en Cesch., deel XXIX).