32
Minister van Binnenlandsche Zaken het voorbeeld van zijnen Belgi
schen Ambtgenoot ter navolging aan te bevelen?
Ziehier een Extract-Besluit, reeds vóór tien jaren ten aanzien van
den Heer Gachard genomen
Le ministre de ['Intérieur,
Considérant qu. il existe, aux Archives du Royaume
en dans les autres dépots publics de titres du pays,
guantité de documens intéressans pour Ehistoire natio
nale, qui n'ont pas encore vu le jour;
Considérant que la publication successive de ces
documens inédits n'aura pas pour résultat seulement
de faire connaitre d une manière plus exacte et plus
compléte, les événemens dont la Belgique a été le
théatre, mais qu elle contribuera encore a exiter et
répandre le gout d un genre d'études qu'il est du devoir
d'un gouvernement national d'encourager;
Qu elle sera surtout utile a ceux qui voudraient se
vouer a la noble tache d ecrire Ehistoire de la patrie;
A r r t e
Art. 1er. M. Gachard, Archiviste du Royaume, est
chargé de publier s u c c e ss i v e m e n t les documens inédits
et intéressans pour I histoire nationale, qui sont ren-
fermés dans les dépots de titres du pays.
II accompagnera Ie texte de ces documens de telles
notes et explications qu il jugera convenir.
„Bruxelles, Ie 14 A out, 1832. De Theux".
Aan dit voortreffelijk Besluit is, behalve de uitgave van vele
andere Geschriften, die der Collection de documens inédits concernant
I'histoire de la Belgique (3 Deelen, 8°., 1833-1835) te danken.
De Schrijver van het ArtikelBezuinigingen: - Archieven."
Ook hier weer eenerzijds althans sporen van de opvatting, dat
de archieven organismen zijn, ontstaan en gegroeid met een geheel
ander doel dan later bouwstoffen voor geschiedschrijving te leveren,
anderzijds de meer op den voorgrond tredende meening, dat archivalia
alleen van belang zijn, althans alleen verdienen uitgegeven te worden,
voor zoover zij geschiedbronnen zijn.
Of wij deze opvattingen allen reeds geheel ontgroeid zijn? Zoo
wij, archivisten, het al grootendeels zijn, het groote publiek, ook de
academisch gevormden, ja zelfs de historici onder hen, is het zeker nog
altijd niet, of althans niet altijd. Moge deze bijdrage, voor zoover zij
niet-vakgenooten onder de oogen komt, tot verheldering van hun inzicht
33
m het wezen der archieven bijdragen en de vakgenooten doen
inzien, dat wij, vergeleken bij de opvattingen van 1843, wel zijn vooruit
gegaan, maar dat wij er toch nog niet zijn en vooral, dat tal van
wenschen, toen ten aanzien van de zorg door de publiekrechtelijke
lichamen, de Staat in de eerste plaats, aan hunne archieven besteed
(o met besteed) geuit, thans in vele gevallen nog geuit kunnen worden.
Aan ons de taak er mede voor te zorgen, dat zij, als eenmaal deze
ezumigmgstijd voorbij zal zijn en liefst ook nog zooveel mogelijk
tudens dezen tijd, geene „pia vota", onvervulde wenschen, blijven.
J. J. BEYERMAN.
De Archiefwet en de uitvoering daarvan.
Wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste en
tweede klas. - In de voorlaatste aflevering van dit blad is een
ernstige ketterij gesignaleerd. Ik vermoed tenminste dat sommigen
met weinig geschrokken zullen zijn van de bij adspirant-archivisten
bestaande meen.ng, dat een archivist der eerste klasse niet nood-
zakelijk gegradueerd behoeft te zijn. Aangezien ook ik mij onder die
categorie van gestudeerden rangschik, die de gelijkstelling met hen,
die geen ander dan lager onderwijs genoten, blijkbaar niet op juiste
waarde weet te schatten, gevoel ik mij verplicht te trachten deze
houding van ondankbaarheid voor de lezers van dit blad uiteen
te zetten.
Na de steekspelen in het Archievenblad en De Nederlandsche
Spectator over de opleiding van de archivaris, is de strijd tusschen
de kampioenen voor de jurist-archivaris en de historicus-archivaris
geëindigd met de erkenning van het goed recht van beide partijen
welke vredesvoorwaarden vastgelegd werden in het Koninklijk besluit
van 2 September 1919, Staatsblad nr. 551. Men kan hierin de gelijk
stelling lezen van de dienaren van Themis en Clio, en dit als een
nederlaag van het juristen-standpunt beschouwen, omdat dit tot nog
toe de meeste aanhang had gevonden, maar bij nader inzien zal het
blijken dat de relatieve victorie der historici in absolute zin een
PyRRHUs-overwinning is geweest. Immers stelde genoemd K. B. in art. 2
in de eerste klasse der wetenschappelijke archiefambtenaren benoem-
aar hen, die o. m. „den graad van doctor in de rechtswetenschap,
r jtaa|swetensc'laP' het hedendaagsche Romeinsch-Hollandsch recht
of de Nederlandsche letteren verkregen hebben." Wegens de in 1921
aangebrachte wijzigingen in het Academisch Statuut, werd bij K. B.
Nederlandsch Archievenblad, 1931-1932, blz. 104.