8
172624, waarbij men het bewijs van storting of overschr.jvmg als
quitantie gelieve te beschouwen. Na 1 Maart 1933 zal over de alsdan
nog niet betaalde bedragen, verhoogd met invorderingskosten, worden
beschikt.
Verslag van de een-en-veertigste Algemeene Vergadering.
De vergadering had plaats op Zaterdag 24 September 1932, des
namiddags kwart vóór twee, in het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht.
Op de presentielijst teekenden 52 leden.
Wegens ongesteldheid van den Voorzitter, Prof. Mr. R. Fruin,
werd de vergadering door den Ondervoorzitter, Dr. W. Moll, geleid.
Laatstgenoemde leest de jaarrede van den Voorzitter voor, die
hierachter is afgedrukt.
Daarop deelt de waarnemende Voorzitter mede, dat het Bestuui
naar aanleiding van de vraag van den Heer H. Brouwer in de vonge
Algemeene vergadering, na overleg met den Heer H. Brouwer, gemeend
heeft, dat bij candidaten voor het examen van archiefambtenaar der
tweede klasse in principe de eisch behoort te worden gesteld, dat
zij in het bezit zijn van het diploma voor Klerk bij de Departementen
van Algemeen Bestuur. Het klerkenexamen wordt tegenwoordig wegens
den grooten toevloed van candidaten alleen afgenomen b„ candidaten,
die reeds in 's Rijks dienst zijn. Het is te vreezen, dat de regeering
voor candidaat-archiefambtenaren geen uitzondering zal maken. H>]
verzoekt daarom machtiging van de vergadering aan het Bestuur om
eventueel een verzoek aan de Regeering te doen. Naar aanleiding
van een opmerking van den Heer Jhr. Mr. Th. van Rheineck Leyssius
deelt hij nog mede, dat verscheiden getuigschriften b.v. van eind
examen H. B. S. en Gymnasium thans reeds vrijstelling van het klerken
examen verleenen. Daarna wordt de machtiging aan het Bestuur verleend.
Vervolgens wordt de Rekening en Verantwoording van het at-
geloopen Vereenigingsjaar sluitende met een voordeelig saldo van
f 585.72 na een bij monde van den Heer Mr. R. van Royen uitgebracht
raPPAlvorens9de Bestuursverkiezing aan de orde te stellen deelt de
waarnemende Voorzitter mede, dat Prof. Mr. R. Fruin kennis had ge
geven niet meer voor herbenoeming tot Voorzitter of Bestuurslid in
aanmerking te willen komen. De Bestuursverkiezing heeft daarna tot
resultaat, dat Jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel, Dr. P. A Meilink en
Dr W Moll tot Bestuursleden worden herkozen, en dat in plaats
van Prof. Fruin wordt gekozen Dr. A. L. Heerma van Voss, en in
plaats van het niet herkiesbare bestuurslid Mr. A. le Cosquino de Bussy
9
Dr. E. Wiersum. Bij afzonderlijke stemming wordt daarop tot Voor
zitter gekozen Dr. W. Moll.
Laatstgenoemde neemt daarop met eenige passende woorden
de benoeming aan, en herinnert verder aan de groote verdiensten,
die de Heer Fruin, sedert de oprichting lid, sedert 1900 lid van het
Bestuur, en sedert 1920 onafgebroken Voorzitter, jegens onze Ver-
eeniging heeft gehad. Hij brengt hem daarvoor warmen dank, en
stelt namens het Bestuur voor Prof. Fruin tot eerelid te benoemen,
en hem telegrafisch mededeeling daarvan te doen en tevens de beste
wenschen voor zijn herstel uit te spreken. De vergadering vereenigt
zich bij acclamatie met dat voorstel.
Daarop herkiest de vergadering, eveneens bij acclamatie, Dr. L.
W. A. M. Lasonder tot Redacteur van het Nederlandsch Archievenblad.
De voorzitter geeft daarop gelegenheid aan Mr. S. J. Fockema
Andreae de door hem ingediende voorstellen, welke onder punt 5
van de Agenda zijn vermeld, nader toe te lichten.
De Heer Fockema Andreae acht wetswijziging met het oog op
art 22 vooral ook in verband met de enge interpretatie daaraan
gegeven door den Algemeenen Rijksarchivaris, zie Verslagen omtrent
s Rijks oude Archieven 1930, blz. 2 noodigregelingen omtrent
bewaring van waterschapsarchieven door Rijk of Provincie zijn hier
geheel buitengesloten en gemeenschappelijke bewaring van water
schapsarchieven is hierin ook ondoelmatig geregeld. Daaraan kunnen
andere wetswijzigingen verbonden worden. Zijn voorstellen zijn inge
geven door den wensch naar doelmatigheidwijziging van beginsel
is niet beoogd, integendeel is getracht de beginselen der archief
wetgeving naast die van het waterschapsbestuur beter tot hun
recht te doen komen. Het waterschap is van ouds een openbare
bestuursinstelling en doelcorporatie; het doel is altijd bepaald en
beperkt. Het waterschap blijft wat het is bij de omwenteling en
wordt in 1810 uitdrukkelijk in al zijn bevoegdheden en attributen
gehandhaafd, eveneens bij de herstelde orde van zaken. Ten opzichte
van de waterschappen is de provinciale wetgever de gewone wet
gever geweest en gebleven; de Rijkswetgever heeft zich steeds
Deze vporstellen houden het volgende in:
I. Aan Aft. 20 der Archiefwet worde een tweede lid toegevoegd, luidende:
„Deze verplichting is beperkt tot hetgeen in het belang dier instellingen en ter vol
doening aan hare reglementen en inrichtingen wordt vereischt."
II. Aan Art. 20 der Archiefwet worde een derde lid toegevoegd, luidende'
„liet geven^van nadere voorschriften hieromtrent is aan de Staten der provinciën
overgelaten.
w/ l ^rt' "7? ^er Archiefwet betreffende de gemeenschappelijke bewaring van
waterschapsarchieven met andere worde geschrapt.
Voor de toelichting zie men: Ned. Archievenblad 1931-1932 blz. 137 vlg.