102
bezwaren verbonden zijn, b.v. de vraag of men inderdaad met eigen
werk te doen heeft.
Een andere vraag, die vooral in latere tijden meer vernomen is,
is deze, of het niet wenschelijk zou zijn het examen in palaeo-
graphie voor de eerste klassers of de kennis van het oude schrift
voor de tweede klassers schriftelijk af te nemen. In latere tijden
zal het in de practijk heel weinig voorkomen, dat een archiefambtenaar
vlotweg een oude oorkonde zal moeten kunnen voorlezen, Bovendien
lijkt de „examenkoorts" nergens meer te vreezen dan juist hierbij.
Ten slotte nog een laatste probleemKan het wenschelijk zijn
om voor wetenschappelijke ambtenaren eerste of tweede klasse,
andere exameneischen te stellen, voorzoover zij uitsluitend werk
zaam zullen zijn bij archieven dagteekenend van na 1795 (de zooge
naamde nieuwe archieven)? Het spreekt van zelf dat de eischen
archivistiek of beginselen der archivistiek gehandhaafd moeten blijven,
maar tegenover den eisch van kennis der rechterlijke organisatie vóór
1795 en der vaderlandsche staatsinstellingen vóór 1795, komt veel
meer in aanmerking een grondiger kennis van de rechterlijke orga
nisatie en de vaderlandsche staatsinstellingen na 1795, en vooral de
inrichting der administratie.
Het vijfde en laatste punt waarover ik wilde handelen is: de
verhouding van het archiefwezen tot de andere staats
organen.
Prof. mr. Fruin heeft indertijd de wenschelijkheid besproken om
het archiefwezen niet onder een bepaald Departement van Algemeen
Bestuur te brengen. Thans behoort het onder de afdeeling Kunsten
en Wetenschappen, en dit al meer dan een halve eeuw. Geheel
buiten beschouwing en buiten behandeling blijft, hoe de bestuurders
der afdeeling Kunsten en Wetenschappen zich tegenover het archief
wezen hebben gedragen. Sterker: er mag allerminst eenige blaam
of zelfs een schijn van blaam op hen worden geworpen. Objectief
laat de toestand zich aldus aanzienDe archieven zijn iets anders
dan gewone verzamelingen van kunst of van wetenschap, waaronder
men dan musea enz. moet verstaan (men zie hiervoor in de Staats
almanak). Het begint vervelend te worden om te herhalen dat de
archieven niet beschouwd moeten worden als verzamelingen van
geschiedbronnen, dus verzamelingen van wetenschap. Dat zij ten
nutte van de wetenschap gebruikt kunnen worden, staat vast, maar
het wordt nu eenigszins vreemd, dat een bepaalde minister als ver
antwoordelijk regeeringspersoon komt te staan over de archieven
van alle andere ministers. Er is bovendien een ander bezwaar. De
afdeeling Kunsten en Wetenschappen komt heel dikwijls het eerst in
103
aanmerking, wanneer er aan bezuiniging moet worden gedacht. Men
beschouwt in 't algemeen hetgeen daaronder behoort, een weinig
als luxe-uitgaven. Zoo gaarne past men hierop toe, maar geheel
verkeerd het woord van Thorbecke: kunst is geen regeering s-
zaak, waarbij men immer vergeet, dat hij slechts heeft willen zeggen:
de beoordeeling der kunstwaarde behoort niet tot de competentie
van de regeering. Het bevorderen van de kunst mag wel degelijk
tot de overheidsbemoeiing worden gerekend, maar in het staats-
huishouden wordt de kunst (en ook de wetenschappen daarmee ver
bonden) heel dikwijls als „stiefkind" behandeld. Beschouwt men de
archieven als neerslag van eenig staatsrechterlijk lichanm, dan heeft
de overheid belang bij een behoorlijke bewaring en verzorging, en moeten
daarvoor de noodige gelden beschikbaar worden gesteld. Voorts is
opgemerkt dat de onderbrenging van het archiefwezen bij het Departe
ment van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zoo ongewenscht
is, omdat dit Departement ook als een „d u u r" Departement bekend
staat, een gevolg daarvan dat de onderwijswetten groote geldelijke
verplichtingen aan den staat opleggen. Op die verplichtingen kan
zoo goed als niet worden bezuinigd, dus komt dan die bezuiniging,
zoo die plaats moet hebben, neer op de afdeeling Kunsten en Weten
schappen. Zoo heeft in 1924 de Algemeene Rijksarchivaris de door
hem wenschelijk geoordeelde organisatie van het Algemeen Rijks
archief prijs moeten geven, omdat op de uitgaven van het Departement
moest worden bezuinigd. Indien er nog zooals vóór 1841 een staats
secretaris, gelijkgesteld met een minister, kon zijn, dan zou deze
wellicht het aangewezen hoofd zijn van een Departement waaronder
het archiefwezen kon worden gebracht. In zekeren zin toont het
Archiefwezen gelijkenis met het Kabinet der Koningin, maar daarmede
is niet gezegd dat de aspiraties zoo hoog gaan, dat het tot de Hooge
Colleges van Staat moet worden gerekend. Een oplossing van dit
probleem zal, zooals ook Prof. Fruin erkende, moeilijk te vinden zijn.
Desniettemin mag het als probleem aangemerkt worden.
C. C. D. EBELL.
Naschrift. Een eenigszins netelig probleem, dat ik eerst
had willen voorbijgaan, doch waarop ik ten slotte toch de aandacht
meen te moeten vestigen (het had eigenlijk behandeld moeten zijn
bij de eischen van benoembaarheid) is: moeten beslist allen, dieniet
in het bezit van een der genoemde doctoraten zijn, uitgesloten worden
van de mogelijkheid om tot archiefambtenaar eerste klasse te worden
benoemd? Op blz. 34 heb ik er reeds op gewezen dat er iets