100
„de eerste of tweede klasse van wetenschappelijk archiefambtenaar
„te bekwamen, op hun verzoek een getuigschrift uit te reiken
„omtrent de door hen verworven practische archiefkennis en den tijd
„dat zij onder hen werkzaam zijn geweest."
Dit artikel veronderstelt dus een stage gedurende den tijd dat
de aspiranten zich bekwamen voor, dus vóór het afleggen van het
examen. Art. 3 van hetzelfde besluit zegt echter: verworven hebben
en gedurende ten minste zes maanden werkzaam geweest te zijn, en
niet: nageweest te zijn.
De directeur der Ecole des Chartes veronderstelt een stage
na het verlaten der school, dus nadat het diploma verkregen is. Zie
hier dus ook wederom een probleem.
Een ander doet zich voor, maar het hangt eenigszins samen met
het onmiddellijk hiervoor genoemde: welke werkzaamheden kunnen
aan de aspiranten worden opgedragen, waaruit moet hun in de
praktijk verworven archiefkennis blijken. Het zoeken van werkzaam
heden voor de aspiranten, gemeenlijk volontairs genoemd, levert
moeilijkheden op. Men weet vooraf niets stelligs omtrent hun be
kwaamheid en geschiktheid, en dit geldt in niet geringe mate voor
hen, die zich komen aanmelden voor het diploma tweede klasse,
voorzoover ze niet reeds in het bezit zijn van een of ander vroeger
verkregen diploma. De archiefordening veronderstelt kennis van de
archivistiek, zooals die in de Handleiding omschreven is. Alvorens
dus een volontair op een archief of verzameling te durven „loslaten",
moet men eigenlijk zekerheid hebben, dat hij niets bederven kan,
door gebrek aan kennis, of dat hij voldoende kennis heeft om niets
te bederven. Er bestaat dan al spoedig aanleiding om werk op te
dragen, waaraan niet veel te bederven is, of waarbij hetgeen bedorven
is, gemakkelijk is te herstellen. Er moet overigens ook rekening
worden gehouden, of de opgedragen werkzaamheden voltooid kunnen
zijn binnen den tijd van één jaar (voor de eerste klasse) of zes
maanden (voor de tweede klasse).
De bedoeling is de aspiranten vertrouwd te maken met de
techniek der archiefordening, zoodat ze later geheel zelfstandig
zonder eenig toezicht een archief kunnen ordenen en beschrijven, en
een behoorlijken inventaris ervan kunnen samenstellen. Laat de archief-
ambtenaar eerste klasse nu den aspirant geheel aan zich zelf over,
dan zal hij later een oordeel over het werk moeten uitspreken, en
dikwijls moeten afkeuren, wat door gebrek aan kennis niet beter had
kunnen zijn verricht. Beschouwt men echter de stage als een opleiding,
dan zal hij voortdurend toezicht moeten houden op het door de
aspiranten verrichte werk, hetgeen hem dikwijls niet weinig zal
101
hinderen in het verrichten van zijn eigen werkzaamheden, waarin hij,
zoo er verschillende aspiranten bij hem werkzaam zijn, telkenmale
op onverwachte oogenblikken gestoord zal worden.
Er is wel eens de opmerking gemaakt, waarom voor het examen
tweede klasse slechts de beginselen der archivistiek worden
geeischt, terwijl de eerste klassers de archivistiek moeten
beheerschen. Zullen zij, die een minder verzorgde vooropleiding
hebben gehad, wanneer zij later inderdaad eens zelfstandig aan het
hoofd van een archief worden geplaatst, genoeg hebben aan de
kennis van de beginselen der archivistiek? In het eerste gedeelte
van deze bijdrage heb ik reeds besproken de toepassing van de
Handleiding, en bijzonder opgemerkt, dat afwijking van eenig voor
schrift uit de Handleiding geoorloofd is, mits men niet in strijd komt
met de beginselen, waarvan de Handleiding uitgaat. De vraag
is nu gesteld, of voor het diploma tweede klasse niet minstens
even hooge eischen voor wat betreft de techniek der archief
ordening moeten worden gesteld als voor het diploma eerste klasse
noodig zijn.
Over punt 4: het afleggen van een proeve van be
kwaamheid valt feitelijk weinig mede te deelen. Die proeve van
bekwaamheid wordt geleverd door een examen, en al wat ten voor-
en nadeele van examens in het algemeen gezegd kan worden, kan
ook hier in het midden worden gebracht. Over het bijzondere archief
examen heeft mr. Muller in het Spectator-artikel van 1905 nr. 30 en
31 al het noodige gezegd. Prof. Brugmans gaf destijds de voorkeur
aan een getuigschrift, door het hoofd van het archief, waar de stage
gehouden is, af te geven. Hiervan kan nu geen sprake meer zijn, nu
de eischen voor het verwerven van een diploma zoo hoog gesteld
zijn. Het examen voor archiefdiploma's kan dezelfde minder goede
gevolgen hebben als andere. Als van zelf sprekend moet worden
aangenomen, dat de commissie die het examen afneemt, niet tevreden
is met het verhooren van een van buiten geleerd lesje, maar het zal
voor sommige aspiranten toch wel heel moeilijk zijn om in eigen
bewoordingen b.v. de beteekenis van verschillende paragrafen van
de Handleiding weer te geven. Het gevaar is vooral bij aspiranten
voor het diploma tweede-klasse, die tot dusverre geenerlei ander
diploma verwierven, bijzonder groot, dat ze de betreffende paragrafen
letterlijk opdreunen.
Het zal dan toch zeer lastig zijn om te weten te komen of de
aspirant begrijpt wat hij zegt, en of hij het ook in toepassing zal
weten te brengen. Men zou kunnen eischen het overleggen van een
zelf bewerkten inventaris, iets waaraan echter ook weer niet weinig