98
„Belgique et dans les Pays-Bas". Hiermede is, zooals van zelf spreekt,
niet bedoeld dat de Nederlandsche Archiefschool gelijk te stellen
is met de Ecole des Chartes, maar men mag er uit opmaken, dat
de Nederlandsche school van denzelfden geest doordrongen is,
m.a.w. dat in het buitenland niet behoeft te worden gezocht, wat
in het binnenland gevonden kan worden, tenzij men de kennis der
leeraren van de Nederlandsche school van minder beteekenis wil
achten dan van hen die aan de buitenlandsche verbonden zijn. Het
artikel van Maurice Prou is in zijn geheel buitengewoon lezenswaard.
Slechts enkele aanhalingen wil ik hier doen volgen, om aan te too-
nen hoe hij, de toenmalige Directeur der Ecole des Chartes, een
zelfde opvatting omtrent archieven voorstond, als waarvan de voor
mannen bij het Nederlandsch archiefwezen aanhangers bleken te zijn,
een opvatting, die zooals blijkt, volstrekt niet van den nieuweren
tijd dagteekent.
Met instemming haalt hij aan een oordeel van Brunetière van
1883: „Un document d' archives est un document qui, de quelque
„nature qu' il soit n' a pas été rédigé pour servir a I' histoire. Ce
„qui le caractérise essentiellement, on pourrait prèsque dire que
,,c' est son insignifiance intrinsèque; ce qui en fait le prix, c' est ce
„que ceux qui le rédigeaient n' ont pas su qu' ils y mettaient; ce
„qui en fonde 1' autorité, c' est ce qui 1' on y trouve des renseigne-
„ments étranges a I' objet de la rédaction."
Vooropstellend dat men niet moet vergeten, dat de Ecole
des Chartes zoowel archivarissen als bibliothecarissen
opleidt, verdient het volgende nog de aandacht (blz, 395).
Actuellement toutefois quelques archivistes regrettent que
„1' on ne fasse pas dans 1' enseignement une part plus grande au
„classement des archives et des bibliothèques. On aura beau faire;
„un étudiant a la sortie d' une école ne saura jamais appliquer
„parfaitement et du premier coup les régies qu' on lui a apprises;
„il y aura de tatonnements. Un stage dans un depót d' archives ou
„dans une bibliothèque, est le seul moyen d' achever les preparations
,,d' un élève aux fonctions d' archiviste ou de bibliothécaire. La
„seulement il acquerra la pratique pourvu qu' on lui ait donné et
,,qu' il ait retenu les principes qui sont a la base de cette pratique."
Vroeger heb ik reeds gezegd, dat verschillende vraagstukken
of problemen, die ik wenschte te bespreken, zoodanig elkaar be-
invloeden, dat het dikwijls moeilijk zal zijn ze ieder zelfstandig te
behandelen en dat het dus gebeuren kan, dat ze later nog eens
binnen den gezichtskring moeten worden getrokken.
Met voordacht heb ik de stage-aangelegenheid niet behandeld
99
bij de eischen van benoembaarheid. De practijk heeft medegebracht,
dat „het gedurende bepaalden tijd praktisch werkzaam zijn geweest
geeischt wordt vóór dat men tot het examen wordt toegelaten, dus
eigenlijk een eisch voor de toelating is geworden.
Alvorens verder te gaan, wil ik even erkennen, dat in mijn vorig
artikel op blz. 29 regel 3 het woord alleen misplaatst was. De
heer Beyerman vestigt daarop elders in deze aflevering terecht de
aandacht. Mijn bedoeling was daar voornamelijk de aandacht te
vestigen op de omstandigheid, dat van de aspiranten voor weten
schappelijk archiefambtenaar eerste klasse twee diploma's worden
vereischt, waarvan een, dat na een academische studie van eenige
jaren wordt verkregen, terwijl de aspiranten voor wetenschappelijk
archiefambtenaar tweede klasse alleen het vakdiploma noodig hebben.
De woorden onder aan blz. 28 en boven aan blz. 29: een be
paalden tijd praktisch werkzaam is geweest zijn eerst
later in den tekst gekomen, zonder dat daarbij opgemerkt werd, dat
het woord alleen nu mis was. 2)
Volgens de voorschriften van het Koninklijk besluit (ik heb daarop
reeds gewezen) zijn het doctoraal diploma en de stage eischen van
benoembaarheid al zou het misschien de voorkeur verdienen ze als
eischen van toelating tot het examen te stellen. Nu is die toestand,
wat de stage betreft, eigenlijk reeds geschapen door art. 6 van het
Kon. Besluit van 2 September 1919 (Stbl. nr. 551). Dit artikel schrijft
immers voor:
„De beheerders van archiefbewaarplaatsen, bedoeld in artikel 1
„der Archiefwet 1918 (Stbl. nr. 378), die tot de eerste klasse der
„wetenschappelijke archiefambtenaren behooren, zijn gehouden om
„hun, die onder hen werkzaam zijn met de bedoeling om zich voor
Blz. 112.
2) Wel verre er van den schrijver voor een jeugdigen betweter te houden, stel
ik het op prijs dat bij de jongeren belangstelling bestaat voor de problemen, die zich
bij het archiefwezen vertoonen. Van de jongere generatie (zie ook dr. HeERINGA
elders in deze aflevering) is veel of liever alles te verwachten. Zij heeft de fakkel
op te vatten, als deze aan de hand der oudere ontglipt. Wat beiden gemeen
moeten hebben is de liefde voor het vak. Geestdrift is nooit te veroordeelen.
Het was de corpspraeses COSTER, die destijds bij de inauguratie te Leiden aan de
groenen voorhield: „ce n' est que la platitude qui tue"! De oudere qeneratie behoort
de grondslagen te leggen waarop de jongere kan voortbouwen. Toch zal het wellicht
soms noodig zijn de grondslagen te versterken of te vervangen. Wat overigens
dr. HEERINGA aan de jongere generatie wil overlaten, beschouw ik niet zoozeer als
een verandering aan den bouw dan wel als een van de stoffeering. Waar de
heer BeYERMAN voorts aan het slot zijner bijdrage schrijft, dat ik tot een conclusie
kom, moet ik nog even opmerken, dat ik slechts een conclusie mededeel. Ik heb
immers nergens mijn persoonlijk oordeel willen geven. Bovendien vergete men niet,
dat vooraf moet gaan de beslissing of de bijzondere ambtstaak van de tweedeklassers
het bezit van een of ander diploma behalve dat van archiefambtenaar tweede klasse
wenschelijk maakt.