132
133
in het jaar 1890 door Van Werveke eene beschrijving der geschiedenis
van de middeleeuwsche kanselarij der hertogen beproefd.
Aanvankelijk werd het archief, zelfs vóór er nog van eene kan
selarij sprake is, in het kasteel van Luxemburg bewaard, waar blijkens
eene acte van 1351 de abt van O, L. Vrouwen Munster de stukken
onder zijne hoede had. De bergplaats is dan een gewelf naast de
„schrijffcamer waar in 1412 de charters in laden met etiketten,
maar de minder belangrijke ook in koffers en doozen bewaard worden.
Later is het beheer opgedragen aan den keldermeester, daarna aan
den rentmeester-generaal van het hertogdom. Sedert 1480 vormt de
bewaring der charters een bijzondere ambt, dat in 1531 met dat van
president van den raad der provincie vereenigd wordt en dus blijkbaar
formeel en louter eereambt geworden was. Immers in de practijk
werd het fonds, nadat het in 1506 naar het gebouw van dien raad
in de stad zelve overgebracht was, door den griffier bewaard.
Afgezien van eene ordening in het jaar 1405, waarvan de inven
taris verloren is en die ook verder weinige sporen nagelaten heeft,
geschiedde de eerste inventarisatie in het jaar 1412 op last van
hertog Anthonis van Brabant, als echtgenoot van Elisabeth van
Görlitz. Er zijn dan 43 afdeelingen naar, in ons oog althans, wille
keurig gekozen onderwerpen, nu eens naar perioden, als die, gedu
rende welke het Luxemburgsche Huis den Duitschen keizerstroon
bezette, dan eene naar den aard der bezittingen, als die der leenen
van Luxemburg, dan naar den vorm der stukken zelve, als kwitantiën
of gekanseleerde stukken of rekeningen, of naar de namen van
steden en bezittingen, waarop de acten betrekking hebben. Daardoor
en omdat in iedere afdeeling de charters weder opnieuw met de
zelfde letters geteekend waren en iedere letter bovendien vaak
meerdere stukken, in den inventaris niet nader onderscheiden, omvatte,
zou het moeilijk geweest zijn deze orde, ook al ware het archief in
1412 afgesloten, thans te herstellen.
In den oorlog met Frankrijk en bij dreigend gevaar voor de stad
is het fonds in 1542 uit Luxemburg weggevoerd, aanvankeliik naar
het kasteel van Vilvoorden in Brabant en in 1548 naar Brussel in
het gebouw der Rekenkamer. Van dien tijd dagteekent de eerste
verminking, want verschillende acten zijn te Luxemburg achtergebleven,
en ook verwarring, welke laatste zoodanig toenam, want de charters
geraakten te Brussel met die van Brabant vermengd, die in het
zelfde gebouw bewaard werden, dat men reeds spoedig er zich niet
meer van bedienen kon. Daarom gelastte Alexander Farnese eene
Etude sur les chartes luxembourgeoises du movenaye. Publication de la
Section historique de l'lnstitut grandducal de Luxembourg XLI 1890 p. 1 284.
nieuwe inventarisatie, die echter eerst na vele wederwaardigheden
en een menschenleeftijd later tot stand gekomen is. Eerst geviel het,
dat degene, wien de ordening opgedragen was, eene buitenlandsche
zending moest vervullen; daarna werden in 1587 de stukken opnieuw
naar Vilvoorden gevoerd en keerden zij eerst in 1615 in het gebouw
der Rekenkamer te Brussel terug. In dat jaar kwam de voorgenomen
inventarisatie tot stand door Jan Benninck, Utrechtenaar van geboorte,
president van den Raad van Luxemburg en het jaar te voren tot
Thésaurier des chartes benoemd. Deze tweede inventarisatie, die
drie eeuwen lang gehandhaafd is, waarbij weder ieder der 29 laden
afzonderlijk beschreven werd toevoeging en beschrijving der
30ste en 31ste laden volgde eenige jaren later stelde eene orde
vast, die in beginsel van die van 1412 maar weinig, maar in vorm
en beschrijving, die bij de vorige achterbleven, sterk afweek. In
overeenstemming werden de charters, thans 1006 in getal, opnieuw
genummerd. Dat deze inventarisatie lang gehandhaafd bleef, sluit
niet uit, dat er herhaaldelijk, hetgeen trouwens ook reeds vroeger
geschied was, cartularia werden samengesteld of zelfs de beschrijving
verduidelijkt, zooals in 1782 geschiedde, in welk iaar de stukken
voor de derde maal in dorso gekwoteerd zijn.
In 1748 is de plundering van het fonds voorgoed begonnen. In
dat jaar namen de Franschen 48 stukken, die op afgestane of
betwiste gebieden zouden slaan, op eigen gezag weg, welke later
gerestitueerd blijken te zijn. In 1771 volgde na onderhandeling om
gelijke redenen de afstand van 200 charters, die thans hoofdzakelijk
nog te Parijs berusten, doch ook, alle herkomstbeginsel ten spijt,
over verschillende departementale depots verdeeld zijn. In 1794 is
het fonds zelf door de regeering der Oostenrijksche Nederlanden
naar Weenen gevoerd, vanwaar het in het midden der vorige eeuw
op verschillende tijden en tot een getal van 643 charters te Brussel
is teruggekeerd. Zelfs nu blijken verschillende te Weenen achter
gebleven.
Ten Algemeenen Rijksarchieve heeft men aanvankelijk geene
gelukkige maatregelen genomen om de geslagen wonden te heelen.
Men vulde het fonds met vreemde bestanddeelen aan en verwijderde
zelfs meerdere stukken, als registers, die men om den vorm meende,
dat beter in andere fondsen, als dat der Rekenkamer pasten.
Men moet zich verblijden, dat thans, dank zij het onvermoeide
streven van Dr. Cuvelier, betere inzichten zich in België baan
gebroken hebben en ook, blijkens deze nauwkeurige studie van den
heer Bourguignon op de Charters van Luxemburg toegepast zijn.
Slechts valt het te betreuren, dat dit niet reeds eerder en vóór het