130 Van meer belang schijnt mij het tweede punt „De gedeponeerde archieven zoo luidt het voorwoord, „zijn geïnventariseerd tot het iaar 1860, welk jaar de grens is tusschen het oude, naar de bewaar plaats overgebrachte archief en het nieuw-archief der gemeente Arnhem". In overeenstemming daarmede is het archief van de fun datiën I ULI.EKEN, welke fundatiën ook thans nog bestaan en door gecommitteerden beheerd worden, tot en met 1859 beschreven. Maar bij de archieven der drie gasthuizen is aan dezen termijn niet de hand gehouden, doch heeft men een vroeger, meer voor de hand liggend scheidingsjaar aangenomen. Aangezien in 1855 namelijk een nieuw archief van het vereenigd bestuur gevormd werd, zijn de archieven van deze drie gasthuizen slechts beschreven tot den datum dier vereeniging, zulks gelukkigin afwijking van den eind datum van 31 December 1859, die voor de andere Arnhemsche archieven is aangenomen. En voor vele van de andere archiefjes had, dunkt mij, in het geheel geen scheidingslijn getrokken moeten worden, omdat zij dik wijls zoo onnoodig het archief en dus ook de beschrijving in tweeën deelt. De meeste van deze archiefjes toch zijn thans reeds voor goed afgesloten, de gilden zijn opgeheven en van nog slechts enkele zetten de gildecommissarissen een deel van hun taak voort, de schutterijen en de vendels zijn voor goed van het tooneel verdwenen. Waarom dan deze archieven ook thans niet reeds in hun geheel beschreven? Mijns inziens ware dit logischer, eenvoudiger en nuttiger geweest. Maar de heer Graswinckel handelt gelukkig niet zoo streng konsekwent, als hij ons in zijn voorwoord wil doen gelooven. In het archief van de schutterij van St. ANTONiEbroederschap hakt hij figuurlijk gesproken het van 1809—1888 doorloopende wetboek (no. 2090) niet in tweeën, doch neemt het hier in zijn geheel op, alsmede beschrijft hij een feestgroet, die van 1866 dateert (no. 2103). Zoo ziet men weer, hoe veel last men van zulk een onnoodig strak getrokken scheidingslijn kan krijgen. Nog op een ander, zeer ondergeschikt, punt verschil ik met den heer Graswinckel van meening. Hij beschrijft namelijk de geregistreerde resolutiën, als deze meerdere deelen beslaan, als registers van resolutiën, terwijl dit mijns inziens register, in het enkelvoud, moet zijn. Ik weet niet of dit in ons wetboek, de Handleiding, met zooveel woorden is voorgeschreven; zelfs ben ik er niet heelemaal zeker van, dat ik niet zelf meer dan eens tegen dezen regel gezondigd heb, doch niettemin schijnt het mij bepaald gewenscht, om ook hierin uniformiteit te betrachten. En 131 dan is toch de enkelvoudsvorm wel de meest logische; uit hoeveel deelen de serie ook moge bestaan, men moet het geheel beschrijven als één register en niet in het meervoud, even zoo goed als men spreekt van het protocol van een notaris en niet van de protocollen. Wilt gij dit vitten noemen, mij goedde inventar is van den heer Graswinckel wordt er niet minder door, evenmin daardoor dat ik nog even een paar toevallig ontdekte drukfouten signaleer: 1727 moet zijn 1737 (laatste regel van blz. 257), Bontwerkers moet zijn Bont werker (regel 6 van boven blz. 307). Is het ten slotte nog noodig te wijzen op het belang van de nauwkeurig bewerkte regestenlijst, die loopt over de jaren 1246— 1578 en niet minder dan 359 regesten bevat, van de lijst van kaarten en teekeningen en vooral van den uitvoerigen en correcten index van persoons- en plaatsnamen? Alle drie zullen voor den schrijver van Arnhem's err Gelderland's geschiedenis voortreffelijke hulpmiddelen blijken. Ik volsta met den heer Graswinckel van harte geluk te wenschen met de voltooiing van zijn arbeid en de hoop uit te spreken, dat hij dezen inventaris door nog vele andere even nauwkeurig bewerkte archiefbeschrijvingen zal laten volgen. E. WIERSUM. Les Chartes du Luxembourg. Introduction a I'inventaire des Chartes du Luxembourg, door Marcel Bourouionon, Archiviste-paléographe bij het Algemeen Rijksarchief van België te Brussel. In den vorm eener afzonderlijke verhandeling, opgenomen in de serie der Inventaires des Archives de la Be/gigue, is in het afgeloopen jaar deze studie over de charters van Luxemburg in het licht gegeven, welke feitelijk aan de jongste ordening van dit fonds had moeten voorafgaan. Bedoeld is het oudste staatsarchief van het hertogdom Luxemburg (en graafschap Chiny), waarvan de naam thans voortleeft, gedeeltelijk in het groothertogdom Luxemburg, gedeeltelijk in de gelijknamige provincie van België. Het archief is in de Xlllde eeuw aangelegd, bijgehouden tot het jaar 1615 en nog aangevuld tot in de XVIIIde eeuw. Het omvat thans nog een aanzienlijke hoeveelheid zeer goed geconserveerde charters, zijnde in hoofdzaak politieke acten, titels van Verworven heerlijkheden en bezittingen, familiebescheiden van het hertogelijk huis, leenacten en concessies aan steden en onder danen. Op grond der studie en vergelijking dezer charters is reeds

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 22