R. FRUIN. 128 in Duitschland niet zooveel macht als bij ons, of stelt zij daar meer dan hier het algemeen belang boven het bijzonder kerkelijke. De schrijver schijnt althans geen tegenstand van kerkelijke zijde tegen de overbrenginging der registers te verwachten. Dr. Müsebeck (C r u n d s a t z l i c h e s zur Kassation moderner Aktenbestande, blz. 160 vlg.) en dr. Muller (Das Massen- problem in den St a d t a r c h i v e n, blz. 147 vlg.) pleiten voor de vernietiging van vele stukken in de nieuwe archieven. Beiden doen daarbij uitkomen, dat de beslissing, wat blijvende waarde heeft, en wat vernietigd kan worden, tenslotte bij den archivaris moet berusten, die daarbij zich meermalen door zijn gevoel zal moeten laten leiden. Dr. Muller richt zich daarbij sterk tegen het decimale stelsel, dat, gelijk hij zegt, „in einer falsch verstandenen, auf der Einführung eines abwegigen bibliothecarischen Ordnungsprinzips beruhenden Anwendung des sogenannten Dezimalsystems auch im Aktenwesen" ligt. Dr. Müsebeck wijst er terecht op, dat het zeer moeielijk is te beslissen, welke stukken voor den historicus der toekomst van belang zullen zijn, en welke niet. Terecht zegt hij, dat geen examen iemand het daartoe noodige onderscheidingsvermogen kan bijbrengen. Maar of „nur die dauernde, gründliche Beschaftigung mit den wissenschaftlichen Fragen der Zeitgeschichte" er de noodige waarborgen voor biedt, ik voor mij betwijfel het; maar de tijd zal het moeten leeren. Over het bewaren van kaarten en teekeningen in archieven handelt dr. Beschorner, de opvolger van Lippert als leider van het Dresdener Staatsarchiv (blz. 20 vlg.). Alle op dat archief toegepaste methoden schijnen mij niet verdedigbaar. Zoo lijken b.v. het opvouwen van teekeningen, die tot dusverre opgerold zijn bewaard, ja zelfs het in stukken snijden van teekeningen mij zeer bedenkelijke maatregelen toe, waartoe men niet dan in de alleruiterste nood mag overgaan. Daar intusschen de heer Baart de la Faille voornemens is in dit blad over dit artikel in het bijzonder te handelen, zal ik er niet verder op ingaan. Dr. Glasmeier bespreekt (blz. 103 vlg.) de Methoden zur Aufbewahrung von U rk u nd en, waarbij in het bijzonder de aandacht wordt gevestigd op de door den schrijver uitgedachte „Urkundenschranken System Landsberg", volgens hetwelk de charters staande worden bewaard. Daar deze methode-Landsberg hier te lande weinig bekend is, meen ik er de aandacht op te mogen vestigen, Als ik nu nog de aandacht heb gevraagd voor wat dr. Ruppersberg mededeelt over het Archiv des Reichskamergerichts (blz. 200 vlg.) d.w.z. het onverdeelde gedeelte er van, dat te Frankfurt a. Main berust, en waarmede het onder de verschillende landen - 129 verdeelde gedeelte niet licht hereenigd zal worden, meen ik het voor Nederland belangrijkste gedeelte der dr. Lippert aangeboden Archivstudien te hebben aangewezen. Jhr. mr. D. P. M. Graswinckel. De archieven der gasthuizen en fundatiën, gilden, schutterijen en vendels, gedeponeerd bij het oud archief der gemeente Arnhem. 's-Gravenhage, A/gemeene lands drukkerij, 1930; 413 blz. Dit is een inventaris, waarover niet veel te zeggen valt, omdat hij vrijwel geheel is, zooals gij en ik hem zouden wenschen. Het is een proeve van archiefarbeid, zooals men die van een Nederlandsch archiefambtenaar, een lid van de Nederlandsche vereeniging van archivarissen mag verwachten, het is een goed stuk werk. In het voorwoord Van Dale merkt op, dat voorbericht de voorkeur verdient wordt alles gezegd, wat ik in mijn aankondiging op den voorgrond had willen stellenover de deponeering van de beschreven archieven in het oud-archief der gemeente Arnhem, over de bij de inventarisatie gevolgde regels, over de veranderingen, die de besturen der verschillende gasthuizen, gilden enz. in den loop der jaren hebben ondergaan, over de inleidingen enz. enz. Ik kan dus niet beter doen dan naar dit voorwoord te verwijzen. Slechts over twee punten daarvan zou ik een enkel woord willen zeggen, namelijk over de afzonderlijke beschrijving der reke ningen en over het eindjaar van de inventarisatie. Wat het eerste punt betreft, is het natuurlijk volkomen juist, zooals de heer Graswinckel opmerkt, dat door afzonderlijke beschrijving van de rekeningen de raadpleging en ook de bewaring van deze stukken met de bijbehoorende bijlagen vergemakkelijkt wordt. Daar tegenover staat echter, dat de inventarissen van deze meerendeels kleine archieven door deze afzonderlijke beschrijving toch wel buiten gewoon uitdijen en daardoor van hun overzichtelijkheid verliezen. Om niet te spreken van de meerdere drukkosten in deze crisistijden Zoo vordert de beschrijving der rekeningen van het kleine archiefje van het timmerliedengilde niet minder dan tien volle bladzijden, wat toch wel abnormaal veel is. Vindt men dit echter geen bezwaar, dan heeft de methode van den heer Graswinckel ontegenzeggelijk haar voordeel. Men weet, dat het Rijksarchief in Limburg te Maastricht de aan Nederland toebedeelde stukken van dit archief bewaart. In 1926 zijn deze stukken wederom in eigendom aan Pruisen afgestaan, maar is tevens bepaald, dat zij voorloopig te Maastricht zullen blijven.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 21