120
Franses O. F. M., hoogleeraar te Nijmegen, verzuchtte in De Nieuwe
Eeuw (1929, blz. 1121), dat men de geschiedenis der Nederlandse
Minderbroeders, die hier sedert zeven eeuwen reeds heel wat gewerkt
hebben, nog niet kan schrijven, omdat „veel archivalia" nog van
verschillende kanten moeten verzameld worden. Toch hebben de
Duitse pater Schlager e. a. die geschiedenis reeds lang geschreven,
waarin men echter steeds meer onjuistheden vindt, omdat het nood-
zakelike werk, ordening en inventarisering der archieven, niet is vooraf
gegaan. Anderen beschreven in grote werken de arbeid der missio
narissen in Oost Indië, maar raadpleegden niet allereerst de archieven,
zodat pater Sigfridus Stokman onlangs moest bekennen: „Het arbeids
veld der Portugeesche Franciscanen in geheel Oost Indië, dus ook
in Indonesië, is een terra incognita. Vele documenten zijn daarover
weliswaar bewaard, doch deze zijn tot nog toe in de archieven van
Spanje en Portugal blijven liggen." Wie zal eindelik die archieven
inventariseren? Om tot ons land terug te keren, alle geschiedschrijvers
verkondigen eenstemmig, dat de Minderbroeders vóór 1768 niet in
Den Haag gewoond hebben. Daar komt me echter mej. dr. S. Drossaers
met haar inventarisDe Archieven van Kloosters en andere Stichtingen
in Delfland (zie nr. 145 op blz. 88), en wat blijkt? In het begin der
zestiende eeuw hadden de Minderbroeders een kloostertje, altans
een termijnhuis in het hartje van de Residentie!
't Is mijn innige overtuiging, dat nog zeer vele merendeels onge
ïnventariseerde archiefstukken van kloosters verspreid liggen in de
Rijksarchieven, de archieven der Oud-Bisschoppelike Clerezie, de
gemeente-archieven van Leiden, Harderwijk, Deventer enz, enz. Tot
dusver evenwel verlaten de kloosterhistorici zich bijna steeds op
kronieken en uitgegeven oorkonden, wat tot gevolg heeft, dat zij
noodzakelik fouten moeten maken of, zo zij voorzichtig zijn, zich
met gissingen tevreden moeten stellen. Hoewel veel kloosterarchieven
in de loop der tijden uit elkaar gerukt zijn en menig stuk verloren
is geraakt, geloof ik toch, dat er na ijverig zoeken nog heel wat
bij elkaar te brengen is, altans in één inventaris. De inventaris, die
mej. dr. S. Drossaers samenstelde van het Delftse St. Ursula-klooster, 2)
waarvan de geschiedschrijvers „nagenoeg niets" weten mede te delen,
geeft mij nog altijd hoop, dat voor hun taak berekende archivarissen
ook van menig ander Nederlands klooster een bevredigende inventaris
kunnen uitgeven. Die van het genoemde nagenoeg onbekende nonnen
klooster te Delft bevat 61 nummers, terwijl de regestenlijst, lopende
Collectanea Franciscans Neerlandica, dl. II, Den Bosch 1931, blz. 500.
2) De Archieven van de Delftsche Statenliloosters, Den Haag 1916, blz. 293 vv.
121
van 1384 tot 1563, niet minder dan 97 oorkonden vermeldt! Zou zo
iets nu ook niet mogelik zijn van de vroegere Minderbroederskloosters
te Arnhem, Bolsward, Groningen, Roermond, Leeuwarden, Venlo, Sluis,
Hulst, Breda, Bergen op Zoom, Utrecht enz.? Men zal dan ook buiten
de tegenwoordige landsgrenzen moeten zoeken, want vele archivalia
zijn ten slotte in het buitenland terecht gekomen. Toen Sasbout Vosmeer
in 1602 tot aartsbisschop van Philippi gekonsakreerd werd, gelastte
paus Klemens Vin hem om de kerkelike preciosa en waardevolle papieren
te verzamelen. Zeker is, dat hij talrike archiefstukken in bewaring
heeft gegeven aan zijn broer Tilman, kanunnik te Keulen. De verdere
lotgevallen dezer stukken kan men lezen bij Bruggeman. Maar zouden
er tans nog niet hier en daar in Rijnland en in België Nederlandse
archivalia liggen, die tot dusver onbekend zijn? 't Is maar een vraag.
In de tijd van Napoleon zijn vele archieven van kloosters, vooral van
die in Brabant, Limburg en België, terecht gekomen in Brussel en
vooral in Parijs. Wat nog biezonder de Nederlandse Minderbroeders
kloosters betreft, in 1529 zijn de meeste afgescheiden van de Provincia
Coloniensis om voortaan de Provincia Allemaniae Superioris, spoedig
veranderd in Germaniae Inferioris, te vormen. Het provinciaal archief
is echter te Keulen gebleven. Zou er echter helemaal niets meer van
over zijn?
De statuten van verschillende kloosterorden schenken niet veel
aandacht aan de oude archieven. Waar de Constitutiones Generales
ener grote Orde als die der Minderbroeders b.v, de taak van de
archivarissen omschrijven, daar hebben zij het veeleer over chronologi
en administratores, niet over beheerders van de oude archieven. Een
chronologus of annalista is echter volgens de wetenschappelike be
grippen, die tegenwoordig onder de archiefmensen heersen, heel iets
anders dan een archivista. Bepalingen, die voorschrijven, dat sommige
stukken dadelik na ontvangst in het archief moeten opgenomen worden,
zijn in strijd met de regels ener wetenschappelike archiefekonomie.
Deze eist immers, dat de zgn. levende archieven onder de verschillende
oversten en besturen blijven. Hebben de stukken prakties geen waarde
meer voor de oversten, procuratores, administratores enz., dan eerst
behoren zij, opdat zij niet zoek raken, aan de archivaris overgegeven
te worden, dan begint dus eerst zijn werk.
Zijn eerste plicht is een sistematiese ordening van zijn archief,
d.w.z. volgens de oorspronkelike organisatie, juist omdat een archief
een organies geheel is en niet, gelijk een boekerij, een kunstmatige
Inventaris van de Archieven bij het Metropolitaan Kapittel van Utrecht van de
Roomsch Katholieke Kerk der Oud Bisschoppelijke Clerezie, Den Haag 1928, blz. 5 vv.