112 De Archiefwet en de uitvoering daarvan. Archiefambtenaren der eersteendertweedeklasse. Op gevaar af van voor een jeugdigen betweter te worden gehouden, meen ik toch eenige aanvulling te kunnen en moeten geven op het artikel „Problemen II. De Archiefwet, enz." van mr. Ebell in het vorige nummer van het Nederlandsch Archievenblad. Op blz. 29, regels 2 e. v. van boven, zegt de schrijver, dat voor de benoembaarheid tot wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse alleen het bezit van een bijzonder diploma geeischt wordt. Het woordje „alleen" is hier minder juist, want een tweede eisch voor benoembaarheid niet alleen, maar ook voor de toelating tot het examen is een stage van een half jaar. Is dus eenerzijds het verschil tusschen de eischen voor weten schappelijke archiefambtenaren der eerste klasse en die voor weten schappelijke archiefambtenaren der tweede klasse geringer dan mr. Ebell meent, anderzijds zijn de exameneischen en ook de eischen om tot het examen te worden toegelaten wel zéér verschillend. Ten eerste wordt van den candidaat, die zich aan het tweede klasse examen wil onderwerpen het bezit van geen enkel diploma geeischt, terwijl van den candidaat eerste klasse wordt geeischt, dat hij in het bezit is van het diploma van een met gunstig gevolg afge legd doctoraalexamen in de rechten, in de letteren of in de theologie (eigenli|k is het bezit van den graad van doctorandus geen eisch om tot het examen te worden toegelaten, maar een eisch van benoem baarheid practisch evenwel komt het zeer weinig voor, dat iemand eerst het archiefexamen en daarna eerst een der genoemde doctoraal examens aflegt). Ten tweede kan aan den candidaat-tweede-klasser vrijstelling worden verleend van een der examenvakken, de hoofdtrekken der vaderlandsche geschiedenis en der staatsinstellingen, n.l. wanneer hij een diploma kan overleggen, waaruit blijkt, dat hij met vrucht onder wijs daarin genoten heeft; de mogelijkheid tot eene overeenkomstige vrijstelling voor personen, die zich aan het eerste-klasse-examen wen- schen te onderwerpen ontbreekt. Ten derde kan door den Minister van O., K. en W. verkorting worden worden gegeven van den stagetijd voor tweede-klassers. Deze verkorting kan evenwel niet meer dan drie maanden bedra gen, zoodat er toch steeds een stage van minstens drie maanden overblijft. De stage voor eerste-klassers bedraagt per se een jaar. Deze laatste regeling is. volgens de toelichting van Prof. Mr. Fruin op de Archiefwet en de door haar voorgeschreven en met haar in 113 verband staande regelingen, getroffen om het leeraren en onderwijzers, die tot eene betrekking bij het archiefwezen willen overgaan mogelijk te maken in hun vacantietijd aan een archief te gaan werken om de noodige practische bekwaamheden op te doen. Deze regeling verdient inderdaad toejuiching; zij opent voor de genoemde personen inderdaad de mogelijkheid om een a twee jaar, nadat de lust om tot eene betrekking bij het archiefwezen over te gaan bij hen is opgekomen, het examen voor wetenschappelijk archief- ambtenaar der tweede klasse af te leggen. Wee evenwel den leeraar, dien de lust mocht bekruipen om het eerste-klasse-examen af te leggen; in het gunstigste geval zal hij over 4 jaar examen kunnen doen, want de stagetijd is 12 maanden en hij heeft 3 maanden per jaar vacantie. Resumeerende meen ik te mogen concludeeren, dat de eischen, zoowel voor de resp. examens als voor de benoembaarheid voor eerste en tweede-klassers op het oogenblik te zeer uiteenloopen en dat ieder streven om die eenigszins meer met elkaar in evenwicht te brengen, toejuiching verdient. Dit kan in de eerste plaats geschieden door als eisch voor het afleggen van het tweede-klasse-examen te stellen het bezit van het diploma van het met gunstig gevolg afgelegd eindexamen van een gymnasium of H. B. S. met vijfjarigen cursus of een daarmee gelijk te stellen diploma. Tot deze conclusie komt trouwens Mr. Ebell ook bovendien vestigde de heer H. Brouwer in de laatstgehouden verga dering der Vereeniging van Archivarissen in Nederland de aandacht op de wenschelijkheid van eene regeling der vooropleiding voor het tweede-klasse-examen. Daarnaast zou dan de mogelijkheid om ook aan a.s. eerste-klasse- ambtenaren vrijstelling voor bepaalde examenvakken en/of verkorting van stagetijd te verleenen kunnen worden overwogen. j. j. BEYERMAN. Discours van Jan Pietersz. Coen over den Staat van Indië 1613. Bij het zoogenaamde „Koloniale archief" wordt op het Algemeen Rijksarchief een stuk bewaard, getiteld „Discoers aen de Ed. Heeren Bewinthebberen toucherende den Nederlantsche Indischen Staet". Prof. Mr. R. pRUIN. De Archiefwet 1918. Tweede stuk (1930) blz. 21 i.f.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 13