110
zijn medewerker aan het Oorkondenboek. In elk geval kan dit
bijkomstig nut der regestenlijsten, nu het verschijnen van een Oor
kondenboek van het Sticht tot 1528 opgegeven en dat van een
tot 1301 naar eene verre toekomst verschoven is, geen gewicht meer
in de schaal werpen.
De verplichtendstelling van het aanvullen van inventarissen met
regestenlijsten in de Handleiding, berust op geheel iets anders. Niet
lang voor de verschijning der Handleiding had prof. Blok in zijne
levenbeschrijving van dr. H. O. Feith diens inventaris van het Gro-
ningsche archief uitbundig geprezen, en daarbij het practische nut
van zulk een ouderwetschen inventaris gesteld tegenover de op de
wetenschappelijke organisatie van een archief opgebouwde moderne
inventarissen, die z.i. voor den gebruiker minder gemakkelijk te
raadplegen waren. Daartegen is mr. Muller in het Nederlandsch
Archievenblad opgekomen. Na eerst de wetenschappelijke inven
tarissen tegen het verwijt van onpractisch te zijn met klem ver
dedigd te hebben, wijst hij er op, dat Feith de door Blok zoo
hooggeroemde chronologische ordening ook niet zuiver heeft toe
gepast, maar ter wille der practijk tal van transacties met het chrono
logisch systeem heeft toegelaten, om ten slotte te eindigen met
deze woorden: „Maar wij willen niet achterstaan bij Feith ook in het
streven, om onze archieven gemakkelijk bruikbaar te maken voor
historici. Wij beschouwen het vervaardigen van chronologisch aange
legde regestenlijsten van oorkonden en andere belangrijke seriën
documenten, het maken van alphabetische klappers op de notulen
en andere seriën als onze taak; dit alles is in ons program van actie
opgenomen. Maar men zij niet ongeduldig; haastige spoed gaat zelden
goed! Eerst moeten onze inventarissen afgewerkt worden, die de
orde van ons archief (wetenschappelijk en practisch) voor goed vast
stellen. Eerst daarna kunnen wij denken aan de chronologische
regestenlijsten en aan de alphabetische klappers."
De regestenlijsten zijn dus voorgeschreven ter wille der historici,
die in 1896 aan chronologisch ingerichte inventarissen gewend waren,
en met de nieuwe inventarissen, volgens de methode der Handleiding
ingericht, niet overweg konden. Wanneer men de toelichting tot de
72 en 73 nog eens naleest, dan zal men er de bevestiging van
het bovenstaande zonder moeite in vinden: „Hierbij (d.i. bij het samen
stellen van regestenlijsten) staat uitsluitend het belang van den tegen-
woordigen onderzoeker op den voorgrond", heet het in /2 en in
73: „De geschiedenis der Middeleeuwen kan alleen uit (d.i. met
laargang 1896/7 blz. 46 vlg.Wetenschappelijk en practisch.
111
behulp van) regestenlijsten worden gekend." Vandaar dat men de
regestenlijsten slechts vervolgt tot het einde der middeleeuwen en
niet verder. En zoo er over den bijzonderen smaak van de Hand
leiding voor regesten van oorkonden wordt gesproken, dan moet er
aan herinnerd worden, dat de samenstellers van dit werk niet eigen
voorkeur volgden, maar zich aan de wenschen en behoeften der
toenmalige historici hebben aangepast. Zoo dus de historicus dr.
Heeringa thans de regestenlijsten overbodig vindt, dan is dat een
bewijs, dat de beginselen, waarop de jongere wijze van inventari-
seering der archieven, die in de Handleiding wordt voorgestaan, berust,
den tegenstand der historici, die aanvankelijk aanwezig was, overwonnen
hebben, eene omstandigheid, die „den laatst overlevenden auteur der
Handleiding" met oprechte vreugde vervult.
Hoewel ik nu geloof, dat dr. Heeringa hier wel wat optimistisch
is, en ik vrees, dat mr. De Blëcourt en andere rechtshistorici niet
met het afschaffen van de regestenlijsten ingenomen zullen zijn, zou
ik toch, vooral nu de drukkosten zoo hoog en de financieele moeie-
lijkheden zoo groot zijn, in overweging willen geven, het bewerken
van regestenlijsten voorloopig stop te zetten. Zoo de historici ze
missen kunnen, zijn zij niet meer noodigwant zij zijn voor de
historici, met name de mediaevisten, bestemd. En zoo toch de
behoefte er aan blijkt te bestaan, dan kunnen zij in betere tijden
altijd nog vervaardigd en gedrukt worden.
Maar ze te vervangen door charterlijsten is dwaasheid. Waarom
zou een historicus meer behoefte hebben aan een lijst van origineele
charters, die meestal afzonderlijk of met eenige stukken over het
zelfde onderwerp in den inventaris beschreven zijn, dan aan eene
lijst der oorkonden, opgenomen in een cartularium, welks inhoud uit
den inventaris niet blijkt? De charters worden ter wille der zegels
afzonderlijk opgeborgen en zijn dus geseponeerde stukken. Dat de
archivaris aan eene lijst dier geseponeerde stukken behoefte heeft is
mogelijk dat is eene zaak van den inwendigen dienst maar
gedrukt behoort zulk eene lijst evenmin te worden als de klappers
en indices op bepaalde deelen van het archief. Ais de historicus
geene behoeften heeft aan eene regestenlijst, dan zeker nog minder
aan eene charterlijst.
R. FRU1N.