8
Verslag van de veertigste Algemeene Vergadering.
De vergadering had plaats op Zaterdag 26 September 1931 des
namiddags kwart vóór twee in het Gemeenteraadsgebouw te 's-Gra-
venhage.
Op de presentielijst teekenden 58 leden.
Na opening door den Voorzitter Prof. Mr. R. Fruin, werd aller
eerst op voorstel van het Bestuur als lid van de Vereeniging aan
genomen de Heer L. J. Boogmans, onlangs benoemd tot Archivaris van
het Bisdom Haarlem.
Daarop hield de Voorzitter zijn jaarrede, die hierachter is
afgedrukt.
De Secretaris, Mr. Bijlsma deed daarna voorlezing van een schrijven
van den Heer Dresch, waarbij deze zijn op de vorige Algemeene
Vergadering gedane voorstel betreffende veiligheid van archiefdepots
na de sedert door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten tot
stand gebrachte Lijsten van in dezen te nemen Maatregelen intrekt.
Vervolgens werd de Rekening en Verantwoording van het afge-
loopen vereenigingsjaar na een bij monde van de Heer Van der Meer
van Kuffeler uitgebracht rapport goedgekeurd.
De Bestuursverkiezing had daarna tot resultaat, dat Prof. Mr.
R. Fruin als Voorzitter, en de Heeren Mr. A. le Cosquino de Bussy
en Dr. W. Moll, als bestuursleden werden herkozen en dat inplaats
van de niet herkiesbare heeren Mr. R. Biilsma en Jhr. Mr. A. H. Martens
van Sevenhoven als nieuwe bestuursleden werden aangewezen de
Heeren Jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel en Dr. P. A. Meilink.
Als plaats der in 1932 te houden Algemeene Vergadering werd
Utrecht aangewezen.
Bij de rondvraag bracht de Heer H. Brouwer ter sprake, dat
omtrent de vooropleiding van degenen, die zich voor het examen
voor archiefambtenaar der tweede klasse opgeven, geen voor
schriften bestaan, zoodat een ieder tot dat examen zal moeten worden
toegelaten. De heer Brouwer stelde de vraag, of het niet raadzamer
zou zijn een zekere vooropleiding te eischen. De Voorzitter zegde
den Heer Brouwer toe, dat hij diens opmerking bij het bestuur ter
sprake zou brengen, om zoodoende, zoo mogelijk, tot een bepaald
voorstel aangaande de te stellen eischen te komen.
Nadat daarmede het huishoudelijke gedeelte van de vergadering
was geëindigd, hield vervolgens, in het bijzijn ook van enkele niet-
leden der vereeniging, ons medelid Dr. N. Japikse zijn voordracht
over Het Koninklijk Huisarchief, in het bijzonder over de
9
geschiedenis van die instelling, en over de hoofdbestanddeelen van
het archief der Nassau's. Ook omdat Dr. Japikse van plan is elders
een afzonderlijke publicatie aan dit hoogst belangrijke onderwerp te
wijden, volstaan wij hier met deze korte mededeeling, echter niet
zonder in herinnering te hebben gebracht, dat op de voordracht is
gevolgd een kort bezoek aan het Koninklijk Huisarchief zelf, waardoor
het den talrijke aanwezigen werd vergund niet alleen van het archief,
maar ook van de schoone miniatuurverzameling en het museum, een
voor de meeste onzer leden tot op dat oogenblik nog vrijwel onbekend
terrein, ter plaatse kennis te nemen. Wij kunnen Dr. Japikse voor dat
alles niet dankbaar genoeg zijn.
Toespraak van den voorzitter.
Geachte medeleden.
Als naar gewoonte geroepen U een overzicht te geven van de
belangrijkste gebeurtenissen op archiefgebied, die sinds onze laatste
bijeenkomst, nu een jaar geleden, hebben plaats gevonden, begin ik
met U te herinneren aan het Koninklijk besluit van 15 December
1930 (Staatsblad no. 474), waarbij enkele wijzigingen in dat van
2 September 1919 Staatsblad no. 551), reeds gewijzigd bij dat van
9 November 1921 Staatsblad no. 1161), zijn aangebracht. Ik heb de
beteekenis dier wijzigingen reeds meermalen toegelicht en meen hier
te kunnen volstaan met er aan te herinneren, dat de voornaamste
verandering, nl. de gelijkstelling van hen, die doctoraal examen in
de theologie hebben gedaan, met hen, die een gelijken graad in de
faculteit der rechten of die der letteren verworven hebben, voor zoo
verre de toelating tot het examen voor archiefambtenaar eerste
klasse betreft, aan het initiatief van ons medelid Lasonder te danken is.
Ook kan ik mededeelen, dat het gewenschte Koninklijk besluit,
waarbij de overbrenging naar de Rijksarchieven van de archieven van
den Rijkswaterstaat tot 1840 gelast wordt, onlangs is verschenen. Te
betreuren is, schoon te begrijpen bij het lange tijdsverloop tusschen
de indiening van het voorstel in Juni 1928 en het tot stand komen
van het Koninklijk besluit, dat verzuimd is rekening te houden met
de gewijzigde organisatie van den Rijkswaterstaat, die inmiddels was
tot stand gekomen.
Eene andere beslissing, die niet zonder beteekenis is, betreft de
samenstelling van de jaarlijksche bijeenkomst der Rijksarchivarissen,
waarin ook reeds de oud-Rijksarchivaris Dr. Lasonder en de provin
ciale inspecteurs, die geene Rijksarchivarissen zijn, zitting hebben.
Zie Ned. Archievenblad 1930—1931, blz. 148 vlg.