59
58
de „kommiezerij", maar ik meen dat de leden onzer Vereeniging iets
kunnen leeren van iemand, die de beide voormannen heeft opgevolgd
en beider werk dus van zeer nabij heeft kunnen beschouwen.
Prof. Fruin heeft zich doen kennen als een man met logisch
verstand en een voortreffelijk geheugen, maar ongelijk minder ver
beeldingskracht. Mr. Muller bezat en ik bezit deze in grooter
mate; hij was en ik ben minder logisch aangelegd. Nu zijn de
drie genoemde eigenschappen: verstand, verbeelding en geheugen,
onder ons menschen ongelijk verdeeld. Ware er alleen sprake van
aanwezig en afwezig, dan zouden er acht mogelijkheden zijn, maar
er is nog een groot verschil in de hoeveelheid. Men kan zijn eigen
schappen door oefening wel versterken, maar ten slotte moet ieder
het doen met hetgeen hij meegekregen heeft, leder heeft zijn manier
van geestelijk arbeiden, kan die van een ander niet overnemen, tot
op zekere hoogte toch wel begrijpen. De uiterste gevallen zijn natuurlijk
moeilijk. Als leek in de psychologie schrijvende voor leeken, moet
ik mij beperken tot ons aller ervaring in eenvoudige zaken, en mag
ik slechts hopen, dat de tegenstelling in ernstiger gevallen wel in
quantiteit, doch niet in qualiteit verandert.
Een belangrijk punt is de nauwkeurigheid in ons werk. Prof. Fruin
heeft niet lang geleden in zijn jaarlijksche Toespraak zich aan de
tegenoverstelling van een tweetal personen gewaagd, van wie de een
zich zou onderscheiden door nuchtere nauwkeurigheid, de andere
door „genialen Schwung" Of de qualificaties hier van toepassing
zijn, blijve voor zijn rekening; ook wil ik niet vragen, of de nauw
keurige man, die blijkbaar zijn voorkeur heeft, nu zoo blij is geweest
met de pluim wegens nuchterheid. Verder wil ik den Duitschen term
niet gebruiken, maar in het Nederlandsch spreken van de vlucht der
verbeelding. Met eenige moeite laat zich dan uit de woorden van
den voorzitter de stelling halen, dat verstandsmenschen nauwkeuriger
zijn dan de lieden met sterke verbeelding. Dit nu lijkt mij zeer juist.
Men kan het nog eenvoudiger zeggen: hebt gij werk te verrichten,
waarbij het op nauwkeurigheid aankomt, gebruik dan uw verstand.
De lezer denke aan de moeilijkheid, die vooral de beginner heeft, om
zichzelf gelijk te blijven gelijkmatigheid is een der eischen van
nauwkeurigheid, die men aan ons werk mag stellen en zal dan de
juistheid der stelling spoedig inzien. De nuchtere mensch herinnert
zich bij een te maken beschrijving dit heb ik meer gehad, toen heb
ik dat zóó gezegd, ergo nu weer. De ander is steeds in de ver
leiding zichzelf vervelend te vinden en wat anders te gaan zeggen.
Ned. Archievenblad XXXVI, bl. 21.
Men kan dit voor moeilijker kwesties verder uitwerken en belandt
ten slotte bij prof. Fruin, wiens archiefwerk, wat nauwkeurigheid en
gelijkmatigheid aangaat, m.i. door geen ander wordt overtroffen. Ik
ben overtuigd, dat mr. Muller en ik het in dezen tegen hem afleggen.
Bij mr. Muller bedenke men nog, dat eenige zijner publicaties ver
schillende namen op het titelblad dragen; wie met dit bijltje gehakt
hebben, zien zonder moeite in, dat het aanbrengen van gelijkmatigheid
in den arbeid van een aantal '.lieden nog veel lastiger is dan het
consequent volhouden in eigen werk; daar komt dus nog minder van
te recht.
Nu bestaat ons werk niet alleen uit beschrijven. De Handleiding
spreekt van ordenen en beschrijven. Men begint met het sorteeren.
Het naast elkander zetten van de deelen eener serie, die met koeien
van letters en cijfers gemerkt zijn, is het allernoodigste, maar geeft
niet zooveel innerlijke satisfactie. Het terechtbrengen van een frag
ment, van een verdwaald blad, is soms een aantrekkelijke oefening.
Meestal legt men zoo n stuk op zij, in afwachting van de ontmoeting
van een bijpassend, dat zich doorgaans ook aanmeldt, maar soms
staat men voor puzzles, waarbij de verbeelding het meeste moet
doen. Desgelijks bij het samenbrengen der bestanddeelen van een
uiteengevallen dossier, waar men den samenhang moet reconstrueeren,
en ten slotte komt men tot de groote moeilijkheden bij het in het
vermoedelijk juiste verband brengen van zeer onvolledig bewaarde
archieven. Wie niet beschikt over een combineerende fantasie, zal
hier niet veel goeds verrichten. Natuurlijk is zoowel bij het ver
standswerk als bij het verbeeldingswerk de oefening een machtige
factor.
Wanneer ik de vraag stel, of de lezers zich meer tot het eene
of tot het andere werk aangetrokken gevoelen, zich voor het eene
of het andere meei geschikt achten, verwacht ik dat de meesten er
niet over hebben nagedacht of het een vrij doellooze vraag vinden.
Velen zullen zeggen, dat zij beiderlei werk wenschen te doen, bij
afwisseling; dat hun trouwens van beiden wel wordt opgedragen.
Voor een chef geldt maar zeer betrekkelijk, dat hij zijn eigen werk
kan kiezen; de opvolger der heeren Fruin en Muller had te aan
vaarden wat gene overgelaten hadden, maar voor hen beiden is het
aan zichzelf opgelegde werk kenmerkend. Wanneer ik datgene wat
mr. Fruin in Zeeland heeft verricht stel tegenover het door mr. Muller
tot stand gebrachte archiefwerk van beiden alleen het gedrukte
dan bevind ik, dat deze uitsluitend op zijn naam een reeks inventa
rissen in het licht gegeven heeft en twee regestenlijsten, dat in de
uitgaven van genen de regesten de meeste plaats innemen, ongeveer