52
te Nieuwenhoorn werkzaam te zijn geweest, met ingang van 1 Jan.
1879 als onderwijzer in zijn geboortestad benoemd werd, om het
zeerst verwend.
Toen de stadsarchivaris De Jager ontslag vroeg, werd Been
25 Maart 1895 als zijn opvolger aangewezen.
In 1898 trad hij toe tot onze Vereeniging, waarin hij zich in den
beginne slechts zelden liet zien. Eerst gedurende de laatste jaren ver
scheen hij getrouw ter vergadering en dan was het een voorrecht
hem als buurman te hebben, want hij was zijn gezelschap waard.
Mij althans was het altijd een genoegen, als ik hem op mijn voor-
jaarlijkschen fietstocht naar den Briel een bezoek mocht brengen. Een
poging die niet altijd gelukte, zoolang zijn zuster Johanna, die hem als
een Cerberus bewaakte, hem niet in zijn namiddagslaapje gestoord
wilde hebben. Doch als ik vroeg ter plaatse was en hem dat liet
weten, dan kwam hij mij weldra opzoeken in den tuin van „De Nymph"
en konden wij naar hartelust praten, totdat het etensuur hem riep.
Dan moest ik tot afscheid zijn bezoek nog even in het gezellige
„roefje", den voormaligen winkel, waar men letterlijk met de deur in
huis viel, beantwoorden.
Ook zijn werkkamer, waar hij zoo graag voor het open raam zijn
pijp mocht rooken, maakte een prettigen indruk, ouderwetsch ge
meubeld, veel boeken en vol van levenslang verzamelde herinneringen,
met als hoofdornament een ouden leelijken hond, waar men geen woord
kwaad van mocht zeggen.
Been s laatste jaren zijn een voortdurende triomf geweest. Op
25 Maart 1920, toen hij zijn 25-jarig jubileum vierde als gemeente
archivaris, wijdden tal van kranten en tijdschriften waardeerende artikelen
aan zijn verdiensten. Op dien dag wapperden de vlaggen van het
Brielsche stadhuis en andere openbare gebouwen en particuliere
woningen, speelde het carillon zijn Brielsche liederen en mocht hij
gelukwenschen in ontvangst nemen van den Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, van den Commissaris der Koningin en
van tal van andere bekende personen in binnen- en buitenland.
In 1922 ontving hij ter gelegenheid van de onthulling van het
Vrijheidsmonument in den Briel de ridderorde van Oranje-Nassau,
naar aanleiding waarvan een grappenmakker opmerkte, dat voor een
Been toch eigelijk beter de Kouseband zou passen Aan het her
denkingsfeest van den Briels 600-jarig bestaan als stad kon Been
wegens ziekte niet deelnemen, maar het openluchtspel, dat werd
opgevoerd, „Het kind van Voorne", was van zijn hand en 's avonds
53
was er bij zijn huis een formeele oploop, zoovelen wilden hem geluk
wenschen met het succes en hem vertellen hoe mooi het geweest was.
Hoe hij in 1929 op zijn 70sten verjaardag als „de beste burger
van den Briel", als „de uitnemende vaderlander" gehuldigd is, ligt
ons allen nog versch in het geheugen. Zijn door Frans Bobeldiik ge
schilderd portret, dat thans in de Raadszaal hangt, bewaart er een
blijvende herinnering aan
En toen kwam plotseling, in den ochtend van 23 Dec. 1930, het
bericht dat Been overleden was. Bij zijn begrafenis bleek nog eens
weer, hoe algemeen de waardeering voor zijn persoon was.
Hier volge alleen wat de burgemeester bij zijn graf van hem zei
als ambtenaar.
„Niemand, zegt men wel", zoo sprak mr, Egter van Wissekerke,
„is onmisbaar; maar hier is de uitzondering die den regel bevestigt,
want als archivaris is hij werkelijk onvervangbaar. Geen archivaris die
ooit zoo bezield kan zijn van liefde voor zijn archief en voor zijn
werk als hij."
En in de eerstvolgende Raadsvergadering herinnerde de burge
meester nogmaal aan het groote verlies, dat den Briel door Been s
overlijden had geleden, en legde hij er nog weer den 'nadruk op, hoe
ruimschoots deze den dank der Gemeente verdiend had.
Van zijn collega's was, meen ik, niemand bij de begrafenis aan
wezig. Dit zal wel gelegen hebben aan den ongewonen dag, den
tweeden Kerstdag, als bijna ieder uit is of op reis gaat of familie
bezoek ontvangt of anderszins verhindering heeft. Ik zelf zat toen in
het noorden van Groningen, doch zou anders stellig naar den Briel
getrokken zijn om hem de laatste eer te bewijzen. Nu mij dat niet
mogelijk was, moge dit kort herdenkingswoord getuigenis afleggen
van mijn vriendschap en hoogachting voor dezen eenvoudigen en
sympathieken ambtgenoot.
Tehuis voor Archiefambtenaren.
Het jaar 1930 heeft zich, wat het Tehuis voor Archiefambtenaren
betreft, in weinig onderscheiden van het daaraan voorafgegane. Ver
schillende oude vrienden kwamen opnieuw een bezoek brengen aan
onze inrichting, terwijl enkele hunner collega's voor de eerste maal daar-
Ned. Archievenblad 1920/22, blz. 360.
E. WlERSUM.
Gaarne hadden de redacteur en ik dit portret hierbij gereproduceerd gezien,
doch het bestuur onzer vereeniging, een oude - mijns inziens verouderde traditie
getrouw, sprak er zijn veto over uit.