104
bereiding der uitgave van den inventaris, of liever van de regestenlijst.
De alphabetische index eerbiedigt, gelijk gezegd, de oorspronkelijke
schrijfwijze der namen van personen, maar zij zijn bijeengebracht op
den meest gebruikelijken vorm, met verwijzingen bij de afwijkende
spellingen, Daar de titels en waardigheden aan de namen zijn toege
voegd, kunnen personen, die in de regesten niet duidelijk zijn aange
wezen, vlug worden geïdentificeerd.
Het eerste gedeelte van de lijst brengt de decreten, 1425—1440,
in regest, alsmede de binnenlandsche briefwisseling, 1425 1447. Het
besluit met supplementen van de decreten, 1359—1447, en van de
interne brieven, 1423-1445. Van een gedeelte der hierin weergegeven
stukken is het niet zeker, dat zij hebben behoord tot de kanselarij
der Visconti te Milaan.
In het corpus van het tweede gedeelte is geene onderverdeeling
gemaakt (zie boven blz. 101). Het Carteggio extra dominium omvat
de jaren 1425-1447. Daarna volgt een supplement, 1339-1446,
waarin weder is aangegeven, welke stukken niet met zekerheid be-
hooren tot het archief-ViscoNTi, een appendix betreffende stukken,
afkomstig van Karel Gonzaoa, generaal, in dienst van den Hertog,
1442-1447, en tenslotte chronologische en alphabetische indices,
benevens enkele andere lijsten en opgaven.
De uitgave maakt den indruk van zeer zorgvuldig te zijn bewerkt.
Zij doet zoowel den Heer Fumi als den Heer Vittani alle eer aan.
A. MEERKAMP VAN EMBDEN.
Geschiedkundige af/as van Nederland. De kerkelijke indeeling
omstreeks 1550, tevens kloosterkaart. I. Het bisdom Utrecht, door Mr.
S. Muller Hzn., 1921, II. De bisdommen Munster en Osnabrück (in
Groningen en Friesland), door Mr. G. C. loosTiNG, III. De bisdommen
Munster, Keulen en Luik door Dr. S. van Veen; het bisdom Doornik
en de kloosters van Windesheim en de huizen van de broeders en
zusters des gemeenen levens, door Dr. A. A. Beekman, 1923, 's Graven-
hage, Martinus Nijhoff.
Een woord ter verklaring moge voorafgaan, dat deze bespreking
zoo laat verschijnt. Zij was reeds eenige jaren geleden door een ander
toegezegd, die zijn belofte echter niet heeft kunnen vervullen. Toen
voor eenigen tijd door den Redacteur van het Nederlandsch Archieven
blad tot ondergeteekende het verzoek gericht werd, die bespreking
alsnog te willen geven, meende ik niet te mogen weigeren, daar dit
werk tot de belangrijkste publicaties op kerk-historisch gebied behoort,
die in de latere jaren verschenen zijn.
105
Er bestond tot dusver niet een aan redelijke eischen beant
woordende beschrijving van ons land in kerkelijk opzicht gedurende de
middeleeuwen. Voor de beide zuidelijke provinciën bevatten de werken
van Habets, Schuties en Krüger de voornaamste gegevens. De gedeel
telijk door Griipink (1914) uitgegeven Rekeningen v. d. officiaal des
Aartsdiakens v. d. Utrechtschen Dom vormen een belangrijke bron voor
Holland en Zeeland. Doch van het oude bisdom Utrecht, dat toch
twee derden van ons land omvatte, was sedert de Re/atio van De la
Torre (1656) en de Historia Ep/scopatuum van Van Heussen en haar
vertaling door Van Rhiin (1726) geen volledige beschrijving meer ver
schenen. Van Heussen, hoe waardevolle gegevens hij ook biedt, is
niet altijd nauwkeurig en hij is verouderd; later zijn meer bronnen
toegankelijk geworden en tallooze locale onderzoekingen ingesteld.
Thans wordt ons de eerste wetenschappelijke beschrijving van
kerkelijk Nederland gedurende de middeleeuwen geboden. De kaarten
zijn door Dr. Beekman fraai, scherp en nauwkeurig geteekend. De
bijgevoegde tekst beschrijft de algemeene bronnen en de indeeling
en geeft de parochies, zooveel mogelijk met bijvoeging van den
patroon, het stichtingsjaar, de grenzen en alle zich daarbinnen be
vindende kerken, kapellen, kloosters, geestelijke gestichten. En wat
zeer waardevol is: ook bij iedere parochie, klooster enz. worden de
bronnen aangegeven, zoodat men hier de voornaamste gegevens vindt
om zich ook omtrent de geschiedenis der parochies, kloosters enz.
verder te oriënteeren. Het behoeft geen betoog, welk een kostbare
bron dit werk is, niet alleen voor de kerkelijke geographie, doch ook
voor de parochie en locale geschiedenis.
Het leeuwenaandeel komt toe aan Mr. S. Muller Hzn., die de
beschrijving van het bisdom Utrecht samenstelde. In de Bronnen voor
de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de
middeleeuwen (1906) had hij reeds de bronnen voor de indeeling van
het bisdom uitgegeven; in een tweede deel volgde de beschrijving,
en een anastatische herdruk van dit tweede deel vormt den tekst bij
de kaart. Daarin bespreekt hij de waarde der in het eerste deel ge
publiceerde bronnen en de bronnen, door Van Heussen gebruikt;
vervolgens geeft hij de indeeling van het bisdom, de grenzen, de
aartsdiaconaten en de dekanaten, dan de parochies (ruim 1300) met
kerken, kloosters enz. Mr. Muller meent, dat „er in het bisdom Utrecht
tot het eind der 12e eeuw slechts één archidiaconus was" (blz. 51).
Dit is o.a. bestreden door Dr. R. R. Post Eigenkerken en bisschop
pelijk gezag in het diocees Utrecht tot de Xllle eeuw; 1928, blz. 126
vig.), die o.i. bewijst, dat er minstens een verdeeling in tweeën van
het diocees bestond reeds in 1116, en zeer waarschijnlijk, dat er om-