48
van polemiseeren is mij te persoonlijk; hij doet zijn best zijn tegen
stander te krenken. Ik kan dit wel verklarenhij heeft jaren lang met
zijne grieven echt of vermeend rond geloopen en is verbitterd
en verzuurdmaar dat neemt niet weg, dat ik mijn goed humeur
wensch te bewaren.
Er is echter nog eene andere reden, waarom ik met dr. Heeringa niet
verder polemiseeren wil: ik acht zijne mededeelingen onbetrouwbaar. Ik
ben desgewenscht bereid dat met meer bewijzen te staven. Hier volgt
er een, dat m.i. afdoende is. Dr. Heeringa schrijft„In de eerste ver
gadering van het bestuur onzer Vereeniging na de aanneming der
archiefwet heeft deze - dat ben ik - mij een geducht standje ge
geven, omdat ik als redacteur mijn plicht niet had begrepen; ik had in
figuurlijken zin op een groote bazuin van een hoogen toren moeten
blazen. Toen ik zeer kalm antwoordde, volgde een tweede uitval, en
toen ik daarop zweeg, het uitdrukkelijk verzoek om van zijn ont
stemming in de notulen aanteekening te houden. Zoo luidt mijn
herinnering, die toevallig zal kunnen worden gecontroleerd."
Ik heb gedaan, wat dr. Heeringa had behooren te doen, en de
notulen geraadpleegd. Ik las het volgende: „Daarna is aan de orde de
brief van den heer Fruin, waarin deze zich beklaagt, dat in de pas
verschenen aflevering van het Archievenblad niet het bericht van aan
neming der Archiefwet door de Tweede Kamer is opgenomen en
evenmin de memorie van antwoord met de amendementen van de
heeren Van Sasse van IJsselt en Van Beresteyn. Met eenigen goeden
wil had dit zijns inziens nog best gekund, De redacteur dr. Heeringa
brengt verontschuldigende omstandigheden te berde, waardoor echter
de heer Fruin zich niet volkomen bevredigd betoont. Nadat nog de
Voorzitter mr. Muller heeft opgemerkt, dat de schuld zijns
inziens grootendeels bij den uitgever, de firma Van der Kamp, berust,
wordt de vergadering op allergenoeglijkste wijze onderbroken door
een noenmaal". Zoo notuleerde dr. Wiersum; boven kan men zien wat
dr. Heeringa er van gemaakt heeft. Ik neem wel is waar gaarne aan,
dat de laatste hier en elders onbewust onjuist is en door den bril
zijner herinnering de dingen vaak verdraaid ziet; maar het resultaat
er van is toch, dat ik a priori de mededeelingen, die op zijne her
innering steunen, niet geloofwaardig achten kan, tenzij zij door citaten
of op andere wijze van elders bevestiging ontvangen. Daar nu dr.
Heeringa niet gewoon is naar zijne bron te verwijzen, is ook daardoor
gedachtenwisseling met hem m. i. doelloos.
Geloof mij gaarne
Uw d.w.
R. FRUIN."
49
De discussie tusschen Prof. Fruin en Dr. Heeringa over het in de
aatste aflevering van den vorigen jaargang door Dr. Heerinca het
eerst aangeroerde vraagpunt is hiermede dus van zelf gesloten.
NIET-OFFICIEEL GEDEELTE.
Ter herinnering aan Johan Been. J
Het zal wel de eerste maal geweest zijn in ons vertoonschuwend
landje, dat b„ de begrafenis van een archivaris de klokken van de
hoofdkerk geluid werden en uit het stadhuis als teeken van rouw de
vlag halfstok hing.
R \Du WaS peVa' °P den Tweeden Kerstdag 1930, toen in den
Bnel het stoffel,,k overschot van den stadsarchivaris Johan H. Been
onder groote belangstelling grafwaarts werd gedragen
Maar Been nam dan ook onder zijn collega's een zeer bijzondere
positie m. Van ons allen was hij stellig het meest bekend, het meest
populair, het meest gezien. De Brielsche archivaris was een man van
reputatie m den lande; zijn naam had ook in groote kringen,' die zich
in den regel met met archiefzaken bemoeien, een vertrouwden, een
sympathieken klank. Wie de archivaris is van Amsterdam, van den
Haag, van Rotterdam, het is toeval als iemand het weet buiten den
kiemen kring van ingewijden, een kring, dien we, met al onze be
scheidenheid, met nauw genoeg kunnen trekken. Maar wie de archi
varis was van den Briel, dat wisten toch stellig eenige honderdduizenden
van de bijna acht millioen inwoners, die Nederland telt.
Had Been deze bekendheid aan zijn eigenlijk archiefwerk te danken?
Natuurlijk met. Ook aan het volmaaktste archiefwerk gaat de Faam,
zoo zi, al met den neus ervoor optrekt, vrijwel onverschillig voorbij!
tn deen was stellig geen volmaakt archivaris, in dien zin, dat hij het
archief nauwgezet ordende volgens de voorschriften van onze ver
maarde Handleiding en volijverig inventarissen en regestenlijsten ver
vaardigde. Uit de verslagen van het Brielsche archief lees ik wel
telkens, dat de inventarisatie geregeld voortging, doch zonder dat er
verdere bijzonderheden worden vermeld. Komen die een enkele maal
wel voor, dan blijkt, dat de archivaris onder inventariseeren hoofd
zakelijk verstond het maken van uittreksels uit de in den Haag
berustende Brielsche archiefstukken - een reuzenarbeid overigens,
waarover men met gering mag denken - en het vervaardigen van
klappers op de vroedschapsresolutiën, de doop-, trouw- en begraaf-
registers en de Brielsche couranten. Als archiefinventarisator zal Been
stellig met bij het nageslacht voortleven.