28 de verzorgers van de oude en die van de nieuwe archieven" en mij eerst bezig houden met het dossierstelsel. Dr. Heeringa schrijft op blz. 171: „Nu hebben de administratiën tegenwoordig hier en daar neiging, met alleen om een dossiersysteem in te voeren, maar dit ook teruggaande toe te passen op anders gevormde archieven". Daar zitten voor mij twee punten in, waarover ik iets zou willen zeggen. In de eerste plaats het dossierstelsel. De aangehaalde zin getuigt er m.i. van, dat Dr. Heeringa nog steeds weinig waardeering kan hebben voor d,t stelsel. „Niet alleen", schrijft hij, „voeren de administratiën een doss.ersysteem in", doch - is verder de gedachtengang - zij oen nog meer wat slecht is. Het invoeren van een dossiersysteem is volgens hem bedenkelijk; ik kan uit dezen zinsbouw geen andere conclusie trekken. Nu wil ik hier geen pleidooi meer leveren voor o^7SAq ^,eb/ïlat reeds eerder gedaan (zie Ned. Archievenblad 2//2Ö no. 2). Het is ook niet mijn bedoeling te trachten i ™NC;A te overtuigen van de wenschelijkheid, noch van de nood zakelijkheid van de toepassing van dit stelsel voor de openbare ad ministratiën, doch wel van de inconsequentie, die hij begaat in verband met hetgeen in de boekbespreking wordt gezegd ten aanzien van 16 der Handle,dmg. Het past mij niet deel te nemen aan eene dis cussie over de luistheid van hetgeen deze paragraaf inhoudt, maar wanneer Dr. Heeringa in dit verband schrijft„ik geloof toch niet, dat er veel tegenspraak kan wezen tegen de stelling, dat de oudste archieven uitsluitend de historie, de jongste de administratie dienen", an meen ik daaruit wel de conclusie te mogen trekken, dat deze gedachte medebrengt de noodzakelijkheid van aanvaarding van het ossierstelsel. Want dit kan ik verzekeren, de administratiën hebben tegenwoordig niet hier en daar de neiging een dossiersysteem in te voeren, doch de administratiën worden er steeds meer van doordrongen dat toepassing van dit stelsel noodzakelijk is Wanneer thans reeds ruim 260 gemeenten tot deze overtuiging zijn gekomen, dit aantal voortdurend sterk toeneemt, het stelsel algemeene bevrediging schenkt, de waarde van de archieven voor de admini stratie belangrijk doet toenemen en in de kringen der administratie geen gegronde critiek meer ondervindt, dan zou ik zeggen, dat de Heer Heeringa dit stelsel zal moeten aanvaarden, omdat in zijn - hier boven aangehaald - standpunt ligt opgesloten, dat aan de admini stratie n zal moeten worden overgelaten h o e zij de archieven meenen te moeten ordenen om haar te kunnen „dienen". Dit, wat het dossierstelsel betreft. En nu het andere punt, n I de samenwerking tusschen de verzorgers van de oude en de nieuwe archieven. Dr. Heeringa heeft er bezwaar tegen het dossierstelsel 29 teruggaande toe te passen op anders gevormde archieven en hij schrijft: „Het hindert mij en als inspecteur raad ik het af, maar met de wet of koninklijke besluiten in de hand zie ik geen kans het te beletten". Zou samenwerking met de verzorgers der nieuwe archieven hier geen heilzamen invloed kunnen hebben, waar wettelijke voorschriften dienaangaande ontbreken? Laat Dr. Heeringa van mij de verzekering aanvaarden, dat deze z.g. terugwerking van de archieven waartegen ik, evenals hij, voortdurend strijd in de meeste gevallen geschiedt uit onwetendheid, omdat men niet weet, dat hiertegen ernstige be zwaren bestaan. Maar hoe zou men dat ook weten? Men heeft geen belangstelling voor deze dingen, en die wordt ook niet aangekweekt onder de verzorgers der nieuwe archieven. Bij mijn werk ontdek ik dit zoo dikwijls en daarom zou ik het van zoo groot belang achten, dat de verzorgers van de oude en de nieuwe archieven wat meer contact met elkander konden hebben. Hetzelfde gevoel werd bij mij gewekt bij het lezen van de opmerkingen van Dr. Heeringa over de notulen (zie blz. 170). Hoe staat de administratie tegenwoordig tegen over de notulen en welk belang hebben deze voor de historie? M.i. een punt, dat alleen tot een goede oplossing kan worden gebracht, wanneer er samenwerking is. De Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten heeft dit gevoeld bij de instelling van een Archiefcom missie, waarin ook een drie-tal archivarissen zitting hebben doch m.i. zou het ook van het grootste belang zijn, wanneer in het alge meen meer contact zou bestaan en meer gedachtenwisseling mogelijk zou zijn tusschen de verzorgers van de oude en van de nieuwe archieven. P. NOORDENBOS. Eenige gemeente-archieven in 1928 en 1929. Evenals, op verzoek van den Heer Redacteur, in het Nederlandsch Archievenblad, No. 1, van 1928-1929 een kort overzicht over de lotgevallen dier gemeente-archieven in Nederland, 1925—1927, die geen gedrukte jaarverslagen verspreiden, verstrekt is, geschiedt dit thans voor de volgende, eveneens in alphabetische volgorde opgesomde negen atchievenden Briel, Deventer (alleen over 1928, daar het laatste jaar in druk verschenen is), Dordrecht, Gouda, Hulst, Kampen, Maastricht, Schoonhoven en Tholen. Eindhoven laat de verslagen in druk verschijnen; Gorssel heeft geen eigen archivaris meer. Zie over de samenstelling van deze Archiefcommissie Ned. Archievenblad, 1924/1925, blz. 1, en 1929/1930, blz. 138.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 20