20
heeft het gemeend zich van de gevraagde actie te moeten onthouden,
omdat het in een protest tegen het afdrukken van een citaat uit een
Kamerrede een figuur ziet, die zich voor officieele verwezenlijking
niet leent.
De heer Dresch zegt dank voor deze inlichting en voor de aan
dacht, die het bestuur aan zijn denkbeeld heeft willen geven, al kan
hij dan met de voorgedragen zienswijze zich niet vereenigen.
Na de rondvraag wordt daarop de vergadering gesloten.
NIET-OFFICIEEL GEDEELTE.
Verweer tegen Dr. Heeringa.
In het laatste nummer van het Archievenbladheeft dr. Heeringa
onder het voorwendsel van den inventaris van dr. Meilink, waarin
deze de archieven van de Staten van Holland vóór 1572 beschreven
heeft, te beoordeelen, een scherp artikel tegen mij geschreven,
waarop een antwoord niet achterwege blijven mag. Dr. Heeringa
deelt zelf mede, dat er gal door zijne inkt loopt, en uit het verband
blijkt, dat een gedeelte van die gal hem sinds 1911, toen hij Rijks
archivaris in Zeeland werd, geplaagd heeft. Verzuurde gal het is
geen erg smakelijk kostjeMaar, zooals dr. Heeringa terecht zegt,
men is geen Algemeen Rijksarchivaris voor zijn genoegen. In elk
geval hoop ik, dat mijn antwoord, waarin het ook moge te kort
schieten, met betere inkt geschreven is.
Laat ik mogen beginnen met eene misschien overbodige opmerking
voorop te stellen: de archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief
staan, niet slechts wat hun rang en hunne bezoldiging aangaat, maar
ook wat hunne vrijheid ten opzichte van hun eigenlijk archiefwerk
betreft, volkomen op ééne lijn met de Rijksarchivarissen in de hoofd
plaatsen der provinciën. Welk der tot elke afdeeling behoorende
archieven de archivaris zelf wil bewerken, en welke hij aan zijn
chartermeester of een anderen ambtenaar zijner afdeeling over
laten, en hoe hij zijne archieven beschrijven wil, dat zijn zaken,
waaromtrent hij even zelfstandig oordeelt, als de Rijksarchivaris in
de hoofdplaats eener provincie, voor zooverre het de archieven van
diens depót betreft; de Algemeene Rijksarchivaris oefent niet meer
toezicht uit op den een dan op den ander. Ik zeg dit niet uit vrees
voor verantwoordelijkheid, maar alleen om eere te geven, wien eere
toekomt. Den heer Meilink komt evenzeer en in gelijken omvang lof
21
toe voor zijn inventaris der Staten van Holland, als dr. Heeringa voor
dien van het Domkapittel.
Toen ik in 1912 het beheer van het Algemeen Rijksarchief op
mij nam, vond ik den toestand aldus: de ambtenaren van het Algemeen
Rijksarchief waren over drie afdeelingen verdeeld, aan welker hoofd
een adjunct-archivaris stond, terwijl de Algemeene R.^sarch.var.s tot
het toezicht op de adjunct-archivarissen beperkt was. Dat was in 19IU
zoo ingevoerd. De indeeling was willekeurig en hield met met den
aard der archieven verband. Dit laatste werd in 1912 op m,,n .n.tiat.ef
veranderd: de indeeling werd meer rationeel, en eene afdeeling, de
archieven vóór 1572 - sinds 1914 juister omschreven als de Hol-
landsche archieven vóór 1572 - omvattende, werd onder het per
soonlijk toezicht van den Algemeenen Rijksarchivaris gesteld. Ik ha
inderdaad gehoopt, dat het mij, evenals mijn ambtsvoorgangers,
gegeven zou zijn geweest, zelf een eenigszins belangr.,k dee aan
den inventariseerings-arbeid te kunnen nemen. Intusschen bleek mij
al spoedig, dat het ambt inmiddels van karakter veranderd was. De
voorbereiding en later de uitvoering der Archiefwet namen een groot
deel van mijn tijd in beslag, en, terwijl vroeger het archiefwezen
rechtstreeks van het departement uit beheerd werd, trad thans de
Algemeene Rijksarchivaris meer en meer als adviseur van den Minister
in zaken, het archiefwezen betreffende, op. Voor eigenhjk archiefwerk
had ik geen tijd meer beschikbaar, en zoo het bestuur eener afdeeling
van het Algemeen Rijksarchief mij nog een tijd lang bleef toever
trouwd, zoo beperkte zich dat bestuur toch bijna uitsluitend tot het
toezicht op het werk der andere ambtenaren van dezelfde afdeeling.
Toen nu in 1914 dr. Meilink bij het Algemeen Rijksarchief in
functie getreden en ingedeeld was bij de afdeeling van mr. Van Meurs,
dien hij later is opgevolgd, welke afdeeling de Hollandsche archieven
sinds 1572 bevatte, lag het voor de hand, dat de nieuwe ambtenaar
de ordening van het archief der Staten van Holland van 1572 af ter
hand nam. Spoedig bleek hem toen, dat het wenschel.,k was eerst
het Staten-archief vóór 1572 te beschrijven. Gelukkig was de toen
bestaande indeeling van het Algemeen Rijksarchief - hoewel bi,
ministerieele beschikking vastgesteld - soepel genoeg om den heer
Meilink in de gelegenheid te stellen zich met de ordening van het
Staten-archief ook vóór 1572 te belasten, zoodat feitelijk mi,ne
afdeeling tot het archief der grafelijkheid beperkt bleef.
Maar waarom die geheele indeeling? vraagt de heer Heeringa.
Om orde te scheppen in den verwarden toestand, antwoord ik. De
indeeling in zelfstandige afdeelingen elk onder een eigen archivaris
is voor een ordelijk beheer noodzakelijk; maar in de eerste laren na
jaargang 1929/30, blz. 162 vlg.