Berichten.
136
die traditie als iets wezenlijks gezien wordt, zoolang blijft het gymnasium
nog de mogelijkheid bieden van een opvoedingsinstituut te zijn met
een eigen humanistisch karakter. Ik heb zelf een kwart eeuw geleden
een poging gedaan om voor het toen juist gestichte Alkmaarsche
gymnasium iets als een traditie vast te leggen door bijeen te brengen
wat er bekend was omtrent de oude Latijnsche School en hare meest
roemrijke dagen onder Bartholomeus van Keulen en Johannes Murmellius.
Dit bracht den redacteur op de gedachte mij te vragen een dergelijk
werk hier aan te kondigen het Gedenkboek van het Stedelijk Gym
nasium van Amersfoort. Ik heb het reeds meer dan een jaar op mijn
tafel liggen, omdat ander werk telkens weer voorging. Intusschen
is niet door den voorbeeldig-geduldigen redacteur een tweede
werk van gelijken aard mij aan mijn plicht komen herinneren. De
Alkmaarsche archivaris was zoo vriendelijk mij een bescheiden boekje
te zenden, waarin hij, ter gelegenheid van de kwarteeuwherdenking
van Alkmaars Gymnasium, de historie der oude Latijnsche School,
welke ik in 1574 had laten steken, met een overzicht tot heden voltooit.
Hij legt er den nadruk op, dat hij allerminst de pretensie heeft van
een volledig historieboek te geven. Maar niettemin weet hij in zijn
klein bestek duidelijk te maken hoe, onder het nieuwe regime der
Republiek, de Latijnsche School als onderwijsinrichting voor allen, die
een iets verdergaande ontwikkeling dan lezen, schrijven en rekenen
behoefden, zich heeft kunnen handhaven. De Alkmaarsche feiten en
cijfers, de namen en de jaartallen, die men noodig heeft om rondom
het daardoor gegeven geraamte een historie van wat levendiger
werking te scheppen, zijn nu althans met zorgvuldigheid bijeengebracht
en een door mij tengevolge van mijn in 1906 verlaten van het
Alkmaarsche archief niet gevulde leemte bestaat thans niet meer.
Of het ooit tot zulk een uitvoeriger historie komen zal, is zeer de
vraag. Het lijkt niet of de geschiedenis in Alkmaar, wat het alge-
meene aspect en de beteekenis voor de Nederlandsche cultuurhistorie
betreft, bijzondere gezichtspunten oplevert. Het is er gegaan als in
zoovele steden en boven beteekenis voor de plaatselijke historie en
traditie komt het geval niet uit.
Dat doet ook hetgeen de geschiedenis der Amerfoortsche School
te bieden heeft, niet. Behalve zij, die, hetzij als leerkrachten hetzij
als leerlingen, voor de traditie der school gevoel hebben, zullen er
weinigen zijn, die naar dit Gedenkboek grijpen. Toch zou ik hen, die
belang stellen in de historie van ons onderwijs willen raden dit wel
te doen. Er is namelijk in dit lijvige deel een zoo gedocumenteerd
overzicht gegeven van al wat te Amersfoort gebeurde in eenig ver
band tot de School, dat men uit dat bijzondere veel zal kunnen
137
winnen voor de kennis omtrent de algemeene ontwikkeling van het
onderwijs, vooral van dat na 1574. Belangrijk in dit opzicht lijken mij
naast de kleinere hoofdstukken over interessante episoden vooral de
opnoeming der fata. Maar het meest van gewicht zijn de in extenso
of in regest afgedrukte bouwstoffen, die bijvoorbeeld een reeks van
rectoraanstellingen, instructies en schoolreglementen bevatten, welke
zeer lezenswaardig materiaal brengen. Ook de resoluties en brieven
(1437—1898) die meer dan 100 pagina's beslaan, vormen eene rijke
bronnenpublicatie. De bekwame hand van den oud-conrector en oud-
archivaris van Amersfoort, wijlen dr. H. j. Reiinders is in dit alles
duidelijk te herkennen. Trouwens ook aan dr. H. E. Becht, die aan
de redactie en uitgave van het boek een zeer werkzaam aandeel
gehad heeft, komt een woord van lof en van erkentelijkheid toe,
vooral voor het opnemen en ordenen van zooveel historisch belangrijk
materiaal. Men kan daarbij nog voegen de lijst der leerlingen, die
eenig, anders wellicht niet gemakkelijk te vinden, biografisch materiaal
geeft; dit doen ook de „verschillende bijdragen" vooral waar zij
schoolherinneringen bevatten.
Zoo is dit royaal opgezet, goed uitgevoerde en aardig geillustreerde
boek niet alleen een zéér belangrijke bijdrage voor de Amersfoortsche
historie, maar ook een welkome aanwinst voor de studie van de
Nederlandsche cultuur in het algemeen en het onderwijs in het bijzonder.
H. E. VAN GELDER.
Algemeen.
Examens archiefambtenaar. Voor liet diploma van wetenschappelijk
archiefambtenaar der tweede klasse zijn geslaagd de Heer S. HART, te Zaandam, en
Mej. E. C. A. KOCH, te 's-Gravenhage.
Nieuwe leden van het H i s t o r i s c h G e n o o t s c h a p. - Uit archief-
kringen zijn dit jaar tot lid benoemd Mej. Mr. E. C. M. PRINS, en Mej. G. C. lELDERS,
beiden te 's-Gravenhage, en de Heeren Mr. J. W. C. VAN CAMPEN te Utrecht en
Mr. B. VAN T HOFF te Deventer.
Rijks- en Provinciale archieven.
Algemeen Rijksarchief. Benoemd zijn tot tijdelijk ambtenaar met den
persoonlijken titel van bibliothecaresse Mej. E. H. KORVEZEE, en tot tijdelijk fotograaf
F. NlKERK, beiden te 's-Gravenhage.
Aan M. J. S|AAK en M. GORDIIN is op hun verzoek met ingang van 1 januari 1930
eervol ontslag verleend onderscheidelijk als bediende en als stoker. Benoemd zijn tot
tijdelijk bode j. DE ROOV. en G. PLANT, en tot tijdelijk stoker P. j. KLEyN.