118 die onder Musschenbroek gebonden waren. Hoewel er eenig bezwaar bestond, heeft de bewerker terecht gemeend, dat ze uiteengenomen en eventueel opnieuw gebonden moesten worden. Met het andere bezwaar: dat de brieven voor een deel geindiceerd of vele ervan gedrukt waren met de oude signatuur, heb ik mij nooit best kunnen vereenigen. Het zou voor goed den weg tot herstel versperren. De stukken betreffende de immuniteit zijn op voetspoor van den inventaris van S. Pieter geplaatst bij die over kerk en kerkhof, waar ze gemakkelijker in het oog vallen, dan dat ze onder de rechten van het kapittel moeten opgespoord worden. Wanneer men over de kerk spreekt, denkt men onmiddellijk aan den dienst in de kerk. Toch zou ik er de voorkeur aan geven den kerkdienst onder het hoofdstuk Plichten der kanunniken op te nemen, en den fundatiebrief van een dagelijksche mis voor het H. Sacrament (nr. 402) onder (Vicarieën en) Officiën. Maar dat zijn kleinigheden, die aan het geheel niets af doen, en waarover verschil van meening mogelijk blijft. Overzichtelijk is ook de verdeeling in rubrieken van het archief van de vijf kapittels naar mate van hun bevoegdheden en functies: het bestuur van het Sticht, van het bisdom etc. In dit verband wordt verwezen naar het archief van de Staten en van de bisschoppen van Utrecht, het eerste door Mr. Muller reeds als zoodanig afgezonderd, het andere gedrukt, waaraan Dr. Heeringa niet heeft willen tornen, ofschoon zijn voorganger in zijn zelfcritiek tot de conclusie gekomen was, dat Staten noch officialen oudtijds archieven van eenigen omvang zullen hebben bezeten. Wat van dien aard nog over is, is afkomstig van notarissen, die niet alleen voor het betrokken lichaam, maar ook voor andere fungeerden, en die acten niet scherp uiteenhielden. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat het Mr. Muller uiterst moeilijk gevallen is de acta capituli van den Dom uit het notarieel archief scherp af te scheiden, en zijn opvolger heeft gemeend daarop niet te moeten terugkomen, liever dan de notarieele archieven in één rubriek te beschrijven. Het gevolg van deze methode is geweest, dat protocollen van een zelfden notaris aangetroffen worden gedeeltelijk bij de acta capituli, gedeeltelijk bij de notarieele protocollen aan het slot. Wij mogen niet wijzer zijn dan men behoort te zijn, en zullen het inzicht van Dr. Heeringa, die alle voorkomende moeilijkheden en vragen onder de oogen gezien, en rekening gehouden heeft met alle omstandigheden, moeten aanvaarden. Maar dat men geen verandering zou mogen aan brengen omdat een inventaris reeds gedrukt is, wederom, ik kan het niet inzien. Trouwens, hoeveel verbeterde edities van verouderde inventarissen zijn er al niet verschenenIk zou het dus niet zoo dwaas vinden om eenige cartularia (waaronder het beroemde Liber donationum, 119 sedert 16 April 1928 van de Clerezie in eigendom aan het Rijk over gegaan) alsnog naar het archief van den Dom over te brengen, daar het inderdaad meer voor de hand ligt, dat de origineele charters in het archief van de bisschoppen, en de cartularia in het archief van den Dom thuis hooren. Wij zijn aan het slot van onze bespreking gekomen. Moge er over kleinigheden verschil van gevoelen bestaan, we zullen Dr. Heeringa dankbaar moeten zijn voor zijn belangrijk en moeizaam werk in dienst van het archief in het algemeen, en van het Utrechtsche Rijksarchief in het bijzonder. Met de voltooiing daarvan zij hem van harte geluk gewenscht. J. BRUGGEMAN. In onze 17de- en 18de~eeuwsche plaatsbeschrijvingen, dikwijls even prachtige stalen van historische topographie als van locale historio- graphie, beslaan de zg. godshuizen, gestichten van weldadigheid, een ruime plaats; gasthuizen, weeshuizen, rust- en ziekenhuizen, gestichten ter verpleging van leprozen, pestlijders en geesteskranken, hofjes, pro veniershuizen, zelfs in wijderen zin de tucht-, spin- en werkhuizen voor misdadigers en arbeidsschuwen behoorden er toe, een bonte mengeling van der vaderen zorg voor allerlei categorieën van hulp behoevenden, invalieden, patiënten en anti-maatschappelijke elementen. De weldadigheid had zich ten onzent vele tempels gebouwd, en mochten wij de philanthropie onzer voorouders afmeten naar de veelheid der tot dat doel gebouwde gestichten, dan kan zij zeker voldoende geacht worden voor de behoeften der maatschappij in vroeger eeuwen. Dat zulks intusschen lang niet altijd het geval was, leert het plaatselijk onderzoek op overtuigende wijze en Mr. Oldewelt's hierboven aangekondigde inventaris biedt daartoe een uitstekend hulp middel. Want dat plaatselijk onderzoek moet zoo dikwijls afstuiten op geen of geringe ordening der daarbij betrokken gestichtsarchieven en is daardoor tot heden nog zoo onvolledig gebleven. Het vaderlandsche gestichtswezen en daarmede de philanthropie in den ruimsten zin, van overheidswege en kerkelijk, werd nog steeds meer guantitatief dan qualitatief beoordeeld en beschreven. En ontbrak het al niet aan weldadigheid zonder of met, maar in elk geval steeds onvoldoende controle, aan verruiming der werk gelegenheid en de tewerkstelling ten behoeve der bedeelde, gesteunde Mr. W. F. H. Oldewelt, Inventaris van de Archieven tot 1808 van de Colleges van Regenten over het Oudezijdshuiszittenhuis en over het Nieuwezijdshuiszittenhuis en van 1808—1870 van het College van Regenten over de Huiszittende-Stadsarmen (te Amsterdam).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1930 | | pagina 25