96 quer plus nettement 1' objet qu' on se proposait, 1' interpretation des chartes, instruments juridiques, dont la valeur et le sens échappent a qui n' a pas de notions de droit." Vele leerlingen van de Ecole, die zeiven de lacune in hunne opleiding gevoelen, studeeren tege lijkertijd aan de Ecole en in de rechten aan de universiteit. Hier te lande heeft men indertijd heel wat gedebatteerd over de wenschelijkheid van de juridische of van de letterkundige, in het bij zonder historische opleiding van de archivarissen. De wetgever is zoo verstandig geweest in deze geene partij te kiezen en heeft de recruteering der archiefambtenaren eerste klasse zoowel uit de rijen der juristen als uit die der litteratoren mogelijk gemaakt. Zij heeft echter de verplichting der archiefambtenaren eerste klasse om in het bezit te zijn van het diploma van doctorandus in de rechten of de letteren niet vastgeknoopt aan den toegang tot de Archiefschool en zelfs niet aan het examen, maar alleen aan de benoembaarheid tot archiefambtenaar eerste klasse. Dat de voorwaarde niet voor de toe lating tot de Archiefschool is gesteld, is achteraf gelukkig gebleken want de opheffing der school zou anders ook de voorwaarde zelve hebben te niet gedaanmaar wel betreur ik het, dat men examen voor archiefambtenaar eerste klasse kan doen zonder een doctoraal examen te hebben afgelegd. Eerst moet de algemeene kennis, waar van het doctoraal diploma getuigt, verkregen zijn, eer men zich met goed gevolg op het verwerven der speciale bekwaamheden, die een archivaris behoort te bezitten, kan toeleggen. Een paar maal is het voorgekomen, dat aanstaande archivarissen door omgekeerd te handelen de paarden achter den wagen hebben gespannenmaar het doctoraal diploma wordt zoodoende meer een ornament, welks verwerving als een last ondervonden wordt, dan een nuttig en constructief element in de opleiding. Sinds 1847 was aan de toelating tot de Ecole nog eene tweede voorwaarde verbonden, nl. dat men bij een admissie-examen, loopende over de (Fransche) vaderlandsche geschiedenis, was geslaagd. Dat examen is in 1849 afgeschaft, doch in 1872 weer hersteld. Hier te lande zijn nooit voorwaarden gesteld om tot de lessen van de Archief school te worden toegelaten. De toegang is er altijd vrij geweest, en er is van de vrijheid veel gebruik gemaakt voor het volgen van enkele lessen. Trouwens ook in Frankrijk zijn de voorschriften op de admissie niet zoo streng, als zij wel lijkenzij gelden alleen voor de „élèves" niet voor de „auditeurs libres". Men zou het verschil tusschen de Fransche Ecole en de Nederlandsche Archiefschool zoo kunnen uit drukken, dat de eerste én door élèves én door auditeurs libres wordt bezocht en de laatste alleen door auditeurs libres. 97 Maar het hoofdonderscheid tusschen beide scholen is hierin gelegen, dat de Nederlandsche school nimmer iets anders is geweest of heeft willen zijn dan eene vakschool, terwijl de Fransche Ecole des chartes niet enkel wil opleiden voor archivaris, maar ook voor bibliothecaris, voor uitgever van historische documenten en voor historicus. Dit blijkt wel het duidelijkst uit het programma der lessen. Aan de Ecole wordt volgens een Keizerlijk decreet van 1869 onderwijs gegeven in: palaeographie, diplomatiek, kennis der politieke, admini stratieve en rechterlijke instellingen en archiefordening, welke vakken ook alle aan de Archiefschool werden onderwezen, waarnaast men daar nog cursussen kende in de chronologie die in Frankrijk als onderdeel der diplomatiek wordt behandeld en in de middeleeuw- sche kerkelijke organisatie, waarvoor men in de Ecole lessen in het middel- eeuwsche canonieke recht kent. Maar bovendien geeft men aan de Ecole ook cursussen in de bibliographie en de ordening van bibliotheken, in het middeleeuwsche burgerlijk recht, in de middeleeuwsche archaeo- logie en in de Romaansche talen, waarbij later (1882) nog gekomen is een cursus over de bronnenstudie der Fransche geschiedenis. Terwijl in de Nederlandsche school de archiveconomie een hoofd vak was, wordt zij in de Fransche stiefmoederlijk behandeld. In 1830 werden het onderwijs in de archiefordening en dat in het ordenen van bibliotheken opgedragen aan één leeraar, en eerst in 1895 is daarin verandering gekomen. Elk vak heeft sedert zijn eigen leeraar. Maar het getal lesuren bleef onveranderd, vroeger gaf één leeraar twee uren per week in beide vakken les, na 1895 geeft elk der twee leeraren in zijn vak één uur per week. Men gevoelt zelf, dat dit on voldoende is; men behelpt zich met extra-lessen, want althans in 1921 was het getal der officieele lesuren per week nog ongewijzigd. Hier te lande was de Algemeene Rijksarchvaris van rechtswege directeur der school, alleen onderworpen aan den Minister; in Frankrijk is het bestuur der school daarentegen opgedragen aan een directeur, die dienstdoend archivaris kan zijn, maar het niet behoeft te wezen, en die onder het toezicht staat van eene commissie, in 1829 samen gesteld uit zeven leden, drie vertegenwoordigende de Académie des inscriptions et belles lettres, drie de Bibliothèque royale, en den Garde des Archives Algemeen Rijksarchivaris). In 1847 werd het getal leden tot acht gebracht, in 1907 tot negen, waarvan de meerderheid vijf benoemd worden door de Académie des inscriptions et belles iettres; onder de drie of vier ambtshalve aangewezen leden is ook de Garde des Archives. Ook hieruit blijkt, dat de band tusschen de Ecole des chartes en het archiefwezen veel minder nauw is, dan die was tusschen de Archiefschool en het archiefwezen hier te lande.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1930 | | pagina 14