66
Nasporingen te doen op het Zeeuwsche Rijksarchief is een lust
tegenwoordig. De leeskamer mocht iets ruimer wezen, het vensterlicht
iets overvloediger, wie er komt werken vindt daar vergoeding voor
in de gezellige inrichting, die aan de kamer het voorkomen geeft
van een studeervertrek, in de stille, schier plechtige rust van de
omgeving, in de hulpvaardigheid van de beambten, in de statige
reeks van gedrukte inventarissen vooral, die nu eenige maanden
geleden weder uitgebreid werd met dien van de archieven van het
Vrije van Sluis en Hulsterambacht, door den tegenwoordigen Rijks
archivaris in Zeeland in het licht gezonden.
Wie de historie van Zeeuwsch-Vlaanderen beoefenen een
schaarsch getal heiaas, want het ras van de Janssen's en Van Dale's,
die zoo ijverig in dezen wijngaard hebben gewerkt, is uitgestorven
zullen Mr. Meerkamp van Embden erkentelijk wezen voor dezen nieuwen
inventaris, welke met zijn vroegeren van de rechterlijke archieven
van Zeeuwsch-Vlaanderen den onverdroten arbeid afsluit en kroont,
door hem aan de geschiedbronnen van hun land ten koste gelegd.
Van Van Dale gesproken/men mag het betwijfelen of hij, die
zooveel wist en dat vele zoo goed wist, een juist denkbeeld had
van den oorsprong van het Sluische Vrije. Dat de hoogbaljuw Jacob
de Griise en de veertien schepenen van het Vrije van Brugge, die,
na den overgang van Brugge aan Parma, de Staten-Generaal getrouw
zijn gebleven, verlof ontvingen om zich binnen Sluis of Oostende 1
te vestigen en van daar uit het bestuur te voeren over die landen
van het Vrije, welke nog niet voor de Spaansche wapenen hadden
moeten bukken, is hem bekend geweest, maar zijn meening dat, na
de inneming van Sluis in 1604, het College van den Vrije werd
hersteld en geroepen om de teugels van het bewind
weder in handen te nemen Bijdragen VI, blz. 287) bevat
slechts een deel van de waarheid. Mr. Meerkamp van Embden heeft
in de Inleiding van zijn inventaris de juiste toedracht van het gebeurde
in het licht gesteld. Hij wijst aan, hoe de aan de Unie getrouw blijvende
leden van het College 's Lands van den Vrije in 1586 te Sluis zetelden
en zich, na den val van Sluis in 1587, waarschijnlijk hebben verplaatst
naar Oostende, hoe zij nog in 1593 bestuursdaden hebben verricht,
en in 1604, toen ook Oostende den Spanjaarden in handen viel, zich
gevestigd hebben binnen Sluis, dat in hetzelfde jaar 1604 door Prins
Maurits onder de gehoorzaamheid van de Staten-Generaal was terug
gebracht. Tegelijkertijd licht zijn Inleiding ons beter in omtrent het
uiteinde van het Sluische Vrije. Wij vernemen er uit, dat het niet in
67
1795 is opgeheven, zooals men algemeen aanneemt (Zelandia Illustrate II,
blz. 445), doch voorloopig nog door de regeering van de Fransche
Republiek in wezen werd gelaten en eerst in het begin van 1796
afgeschaft is.
Interessant is ook het beknopt historisch overzicht van de bestuurs
inrichting en rechtsoefening van het College's Lands van den Vrije
te Brugge, door den schrijver in de Inleiding gegeven ter aanvulling
van zijn mededeelingen dienaangaande in zijn inventaris van de rechter
lijke archieven van Zeeuwsch-Vlaanderen. Ik gevoel mij echter niet
competent om de verdiensten van dit overzicht aan te wijzen en
moet mij daarom vergenoegen met er de aandacht op te vestigen.
Alleen kan ik den wensch niet onderdrukken, dat Mr. Meerkamp van
Embden iets uitvoeriger het bestuur van de parochiën had behandeld.
Veel had het niet te beduiden, het is zoo, maar met dat al liet hij
het, naar mijn inzien, wat te veel in de schaduw.
In denzelfden trant heeft de schrijver in zijn Inleiding de ge
schiedenis uiteengezet van de bestuurlijke en rechterlijke organisatie
van Hulsterambacht, deels samenvattende, deels uitbreidende wat op
dit stuk reeds door hem was vermeld in zijn inventaris van de rechter
lijke archieven. Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen heeft, zoo ik mij niet
vergis, nimmer in die mate de belangstelling van de geschiedkundigen
gewekt, welke aan het westelijke zusterland is te beurt gevallen,
zeker niet bij de inboorlingen zelve. Het heeft geen Janssen gehad,
geen Van Dale. Even daarom is de aan dat onderwerp gewijde
paragraaf, die, behalve op de nasporingen van Blommaert, Gosses en
anderen, ook op die van den schrijver zelf berust, des te meer welkom.
Ik zou niet weten te zeggen waar men voor naricht beter te recht
kan dan hier.
Van de lotgevallen der beide archieven spreekt de tweede afdee-
Üng van de Inleiding. Dat van Hulsterambacht heeft het geluk gehad,
althans voor het grootste gedeelte, altoos binnen Hulst te zijn gebleven,
dat van het Vrije is in dit opzicht minder gelukkig geweest. Het is
herhaaldelijk verplaatst geworden en heeft daar de schadelijke gevolgen
van ondergaan, mogelijk ook het een en ander door verloren.
Welke beginselen hij tot richtsnoer heeft genomen bij de indeeling
en beschrijving, wordt door den schrijver verantwoord in de laatste
paragraaf van de Inleiding. Aan die beginselen getoetst en ik
geloof dat zij recht van bestaan hebben, zij het ook dat anderen
mogelijk liever andere volgen aan die beginselen getoetst, valt er,
naar mij voorkomt, op indeeling en beschrijving beide niets te zeggen.
De beschrijving is bondig, klaar, duidelijk, en de bijgevoegde noten
vermelden wat iemand, die de beschreven documenten wil raadplegen,
De archieven van het Vrije van Sluis (1584— 1796) en van Hulster
ambacht (1242-1795) door Mr. A. Meerkamp van Embden.