54
OUHERUS Gvsos zoon eemge goederen worden overgedragen. Zij
luidt dan: Littera Woltheri Gysonis et suorum heredum. Soms wordt
alleen de naam van de(n) rechtverkrijgende^ genoemd, terwijl één
enkele maal in plaats van het woord Littera het woord Carta
gebruikt wordt.
De notities zijn naar het handschrift in een klein aantal groepen
te verdeelen; kennelijk zijn de aanteekeningen op de stukken ge-
schreven om ze, wanneer ze moesten worden geraadpleegd, gemak
kelijk te kunnen terugvinden
Wat den inhoud der stukken aangaat, dient te worden opgemerkt
Sn'" r a®nvan9sProtocol der oorkonden, loopende tot het jaar
1300, afwisselend staat vermeld: Nos A. et B„ scabini Arnhemenses
enz. en: Uniyersis presentia visuris et audituris, nos enz.; daarna tot
m het ,aar 1329 komt bijna onafgebroken de tweede der hier genoemde
vormen voor; van het jaar 1330 nagenoeg onafgebroken: Nos enz
Van meer belang is voorts, dat in de corroborate geen zegel-clausule
voorkomt.
Hoe nu is de aanwezigheid dezer oorkonden in het Arnhemsche
■stadsarchief te verklaren? Het zou mogelijk kunnen zijn, dat, voor
zoover het bijv de oorkonden betreft, die over overdracht van
onroerend goed handelen, men te maken heeft met retroacta van
later aan de stad gekomen goederen. Maar bij nader onderzoek blijkt
d't ™et gaen d,fr goederen het geval te zijn; het is mij althans niet
gelukt, zulks ook maar in een enkel geval vast te stellen. En gezien
u-U'!e, DOPenC!heid d'er goederen is dit geval ook hoogst onwaa'r-
sch"nli]k. Bovendien, al ware het nu wel zoo, dan is toch nog niet
de aanwezigheid van oorkonden, die bijv. over vruchtgebruik of
magescheid handelen, verklaard. Bovenstaande onderstelling lijkt mij
dan ook niet aannemelijk.
Evenmin ben ik van oordeel, dat de collectie bijeengebracht is
door een veert,ende-eeuwschen verzamelaar van charters, en later
op een of andere wijze in het stadsarchief is terecht gekomen Ik
kan met aannemen, dat het zoo iemand, gesteld al, dat hij bestaan
heeft, gelukt zou zijn, om over een tijdsduur van circa vijftig jaren
in zoo grooten getale documenten bijeen te brengen, die voor de
betrokken partijen toch van groot belang waren en welke deze toch
maar zoo niet zouden hebben weggegeven.
Bij deze twee bovengenoemde veronderstellingen ben ik uitgegaan
van de praemisse, dat de stukken origineelen, uitgereikt aan de par
ken, zouden z,,n geweest. Echter dient in het oog te worden gehouden,
at geen der 311 charters bezegeld is en dat ook over bezegeling in
den tekst der oorkonden niet wordt gesproken.
55
De verschillende schrijvers over diplomatiek zijn het er over
eens, dat bezegeling van oorkonden, uitgevaardigd door den stede
lijken magistraat, den raad of het stadsgericht, over in de stad tot
stand gekomen rechtshandelingen, sedert het midden der 12e en meer
nog in de 13e eeuw in zwang komt; deze oorkonden werden dan
vaak met het stedelijk zegel bekrachtigd. Men kan zeggen, dat de
steden een gemeenschappelijk burgerschapszegel gaan voeren, zoodra
ze tot een zekere autonomie of zelfbestuur zijn gekomen. In Neder
land is het oudst bekende zegel dat van de stad Utrecht, voorkomende
aan een oorkonde van het jaar 1196; in Arnhem is een dergelijk zegel
pas in 1254 bekend2). De enkele bewaarde stukken, uit het einde der
13e en het begin der 14e eeuw, welke van het Arnhemsche stadszegel
zijn voorzien of zijn voorzien geweest, verschillen in zooverre van de
schepenbrieven in onze collectie, dat eerstgenoemde ten overstaan
van of door den geheelen magistraat zijn uitgevaardigd, terwijl laatst
genoemde zijn opgemaakt ten overstaan van twee schepenen, een
enkel maal van richter en twee of meer schepenen3). Het gebruik
van een stadszegel is overigens op zich zelf geen criterium voor de
vrijwillige jurisdictie der schepenen.
Nu is de bezegeling van oorkonden slechts te constateeren, wan
neer het zegel of sporen ervan aanwezig zijn of wanneer de bezege
ling in de corroboratio wordt aangekondigd. Ontbreekt echter in een
afschrift deze aankondiging, dan mag nog niet worden aangenomen,
dat aan het origineel geen zegel heeft gehangen. Ook dient men in
het oog te houden, dat, toen de bezegeling gewoonte werd, deze
niet steeds in den tekst vermeld werd en tot in de 12e eeuw zijn
origineelen in groot aantal bekend, waarvan in de oorkonde zelf van
een zegel niet gesproken wordt4).
Wat nu deze laatste mededeeling aangaat, valt het op, dat in
geen onzer 311 charters in den tekst van bezegeling wordt gesproken,
terwijl ook geen enkel zegel of een spoor ervan aanwezig is. Het
zou mogelijk kunnen zijn, dat alle zegels van de stukken waren af
geknipt, maar dit is niet waarschijnlijk, ook al, omdat sommige der
charters dan zeer breede strooken perkament onder het geschreven
gedeelte zouden moeten hebben gehad. Bovendien zijn er onder de
stukken eenige exemplaren, die twee acten, op hetzelfde blad perka
ment geschreven, bevatten. Het is niet duidelijk, waar het zegel of
1) Bijv. H. BRESSLAU, Handbuch der Urkundenlehre (1912), I, blz. 694 en 719 vlg.
2) L. A. I. W. SLOET, Oorkondenboek van Gelre en Zutphen, no. 761.
3) Het laatste is hoofdzakelijk het geval, als het gaat over overdracht van huizen
in de stad.
4) BRESSLAU, I, pag. 694 vlg.