Artikel 3.
Besluit van den 19den April 1929, Staatsblad no. 171)
tot uitvoering van het eerste lid van artikel 19 der
Archiefwet 1918 Stöatsb/ad no. 378), gewijzigd bij
de wet van 14 Mei 1928 Staotsblad no. 177) en
van het vierde lid van dat artikel, voor zoover
dit de archieven van de voormalige wees- en
momboirkamers betreft.
42
Deze vergoeding wordt telkens binnen één maand na afloop van elk
kalenderjaar in 's Rijks schatkist gestort.
In bijzondere gevallen kan het in het eerste lid van dit artikel
bedoeld bedrag door Ons worden verlaagd.
Artikel 2.
In afwijking van het voorgaand artikel blijven voor de bij het
Rijk in bewaring geuomen archieven of gedeelten van archieven van
gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders de bij het
in werking treden van dit besluit geldende voorwaarden tot weder-
opzeggens van kracht.
Ingeval de overbrenging van een archiefgedeelte naar eene Rijks
archiefbewaarplaats een gevolg is van de toepassing van artikel 18
of artikel 25 der Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378), zooals zij is
gewijzigd bij de wet van 14 Mei 1928 Staatsblad no. 177), wordt
het bedrag, in het eerste lid van artikel 1 van dit besluit bedoeld,
verdubbeld" en vindt het tweede lid daarvan geene toepassing.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast
met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden
geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad
van State en aan de Algemeene Rekenkamer.
Het Loo, den 19den April 1929.
WILHELMINA.
De Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen,
WASZINK.
Uitgegeven den zesden Mei 1929.
De Minister van justitie,
J. DONNER.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
43
Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen van 12 Februari 1929, no. 545/3, afdeeling Kunsten
en Wetenschappen;
Overwegende, dat volgens het eerste lid van artikel 19 der Ar
chiefwet 1918 Staatsblad no. 378), gewijzigd bij de wet van 14 Mei
1928 Staatsblad no. 177), bij algemeenen maatregel van bestuur moeten
worden vastgesteld de regelen, waarnaar de archieven van de voor
malige wees- en momboirkamers, van gemeenten, die geen eigen
archivaris en geene doelmatige archiefbewaarplaats hebben, naar de
Rijksarchiefbewaarplaatsen moeten worden overgebracht;
Overwegende voorts, dat overeenkomstig het vierde lid van boven
genoemd artikel 19 de voorwaarden, waarop archieven van voormalige
wees en momboirkamers, die in de Rijksarchiefbewaarplaatsen mochten
berusten, aan gemeenten in bewaring kunnen worden gegeven, door
Ons moeten worden geregeld;
Den Raad van State gehoord (advies van 26 Maart 1929, no. 32);
Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, van 15 April 1929, no. 1592, afdeeling
Kunsten en Wetenschappen;
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen als volgt;
Artikel 1.
De archieven van de voormalige wees- en momboirkamers van
gemeenten, die geen eigen archivaris en geene doelmatige archief-
bewaarplaaats hebben, worden overgebracht naar de Rijksarchief
bewaarplaatsen in de hoofdplaatsen van de provinciën, waarin de
gemeenten gelegen zijn.
Indien eene wees- en momboirkamer hare werkzaamheid binnen
het grondgebied van meer dan eene provincie uitgeoefend heeft, is
de Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van die provincie, waar-
binnen de Kamer gezeteld heeft, tot bewaring van het archief bestemd.
Ten aanzien van de provincie Zuidholland geschiedt deze over
brenging naar de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage.
Artikel 2.
De in artikel 1 genoemde archieven worden gesteld onder den
Rijksarchivaris, die belast is met het beheer van de Rijksarchiefbe
waarplaats, waarheen die archieven zullen zijn overgebracht.