S:^i~dar da berring von Ztl^n'Zr^ piaL r!: 10 daaromtrent'in de laatste h t J °v5reenkom!ti9 hetgeen voorgesteld uitaebreid tot d' '"""jRijksarchivarissen was archieven die t l teelten der zoogenaamde gaarders- e" Care \evatefBn9ed °m,r.ent Beb00rt<!"- —vï, registers en van die van oveded" Z"n V°°r 0ïerbre"9i"9 die nantie van 4 October 1805 nie ""G °P9fM n vo'9ens de Ordon- waarin uitdrukkelijk herinnerd wö,A arUikeM^^d^T' basis ontbreken, een einde'toTgem^k,'T° to. 18MeeK„0inrk®^SitVT842ernTi"3 terwijl vroeger bepaald wa d t-"l'S C Wl,zigm9 gebracht, dat veden'gd ^cTt schiedenj kT" - genomen worden op arond van k' I beschikking alleen kan archiefbewaarplaats waarhe A aan Plaatsraimte in de Rijks- Nieuwe ÏTonhiklhke Besluiten """G ^^racht. neming van de weeskamerarchieveTen'lan Te" reders' va'nT" burgerlijken stand tot 1842 die in de a j reg,sters vaa den CWt omtrenT gemeentesecretaris moch, terugvallen, eÜ opdafin' daTge^l tï 11 weeskamerarchief opvorderbaar blijve; de tweede, omdat de uitleening van de registers van den burgerlijken stand naar elders niet alleen gevaarlijk is, maar ook minder noodig, omdat een tweede exemplaar in het gemeentearchief berust en daar te raadplegen is. Al de bovenstaande voorschriften zijn opgenomen in algemeene maatregelen van bestuur, waarin de Raad van State is gekend en die in het Staatsblad zijn geplaatst. Een ander geval is het met het Koninklijk Besluit, regelende het gebruik en de toegankelijkheid der Rijksarchievendat is uitsluitend aan het oordeel der verschillende ministers, hoofden van departementen van algemeen bestuur, onder worpen geweest, en het verheugt mij ten zeerste, dat geen hunner tegen de nieuwe regeling bezwaren heeft ingebracht. Immers het voornaamste punt, waarin de nieuwe van de oude regeling afwijkt, is dit, dat voortaan de departementsarchivalia, die ten minste 50 jaren oud zijn en naar eene Rijksarchiefbewaarplaats zijn overgebracht, zonder beperking zullen kunnen worden geraadpleegd. Wie zich her innert, hoe ik verleden jaar het nemen van dien maatregel heb bepleit zal begrijpen, hoezeer ik mij in de gevallen beslissing verheug. Tezelfder tijd is ook tegemoet gekomen aan het bezwaar, inder tijd door dr. Heeringa tegen de tweede alinea van artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 14 januari 1920, no. 33, te berde gebracht 2), evenals in het Koninklijk Besluit over de inspectie der plaatselijke archieven aan dat, waarop de heer Martens indertijd mijne aandacht gevestigd had; dat laatste besluit is nu zoo aangevuld, dat ook archiefambtenaren eerste klasse in dienst der provincie den provin cialen inspecteur eventueel kunnen vervangen. Gaarne had ik ook gezien, dat eene wijziging was gebracht in het Koninklijk Besluit op de benoembaarheid tot wetenschappelijk archiefambtenaar, zoodat ook de doctorandi in de theologie na af legging van hetzelfde examen, dat voor die in de rechten en de letteren geldt, in de eerste klasse der wetenschappelijke archief- ambtenaren benoembaar zouden worden gesteld, waarop indertijd dr. Lasonder aangedrongen heeft. 3) Hieromtrent is echter nog geene beslissing genomen, ofschoon de zaak aanhangig is gemaakt. Zoo blijven er nog altijd wenschen over. En juist nu, nu de geheele vaderlandsche archiefregeling is herzien, vraagt men zich onwillekeurig af: in welke richting zal het archiefwezen zich in de nu begonnen tienjarige periode verder ontwikkelen? Ik voor mij durf eene voor- 1Nederlandsch Archievenblad, jaargang 1928'29, blz. 20. -) A. W. Jaargang 1920/22, blz. 50. 8) A. W. Jaargang 1922/23, blz. 25, 96.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1930 | | pagina 11