102
ook het instituut, dat ons bezig houdt, niet zonder moeite ingericht
en in stand gehouden werd; met veel resultaat heeft het die vijf jaren
zeker niet gewerkt. Dat alles nog vreemd was, blijkt wel het
sterkst uit het feit, dat de aanschrijvingen, waarvan ik hiervoor sprak,
in den beginne bij herhaling ook gezonden werden naar de hoofd
plaatsen van kantons en dat de maires aldaar er zich korter of langer
naar gedroegen! Zoo gaf de maire van Heerenveen 17 Maart 1812
aan den procureur aldaar op diens verzoek van 7 Maart de namen
op van functionarissen voor zijn politiegerecht en berichtte hij 27 Juni
d.a.v. dat hij in het voorafgaande kwartaal geen vonnissen gewezen
had. Ook zijn collega te Beetsterzwaag ontving zoo'n aanvrage, gaf
23 Maart 1812 een raadslid als ambtenaar O. M. op en droeg een
zijner gemeentenaren als griffier voor. 29 Sept. d.a.v. berichtte hij,
ingevolge een missive van den procureur van den 9en, dat hij de
laatste drie maanden geen politiezaken berecht had, evenzoo op
29 Dec. 1812: toen voegde hij er evenwel het lesje bij: „echter
„kunnen die ook nimmer bij mij plaats hebben, vermits mijne gemeente
„de hoofdplaats van het canton is en alzoo die zaaken alle aan den
„vrederegter behoren"! 31 Dec. 1812 nog berichtte de maire van
Oldeberkoop, dat tot nog toe geen politievonnissen door hem geveld
waren. En in het arrondissement Leeuwarden was 't al niet veel
beter. De maire van Bergum teekende bij een ontvangen missive
d.d. 23 juli 1812, waarbij hem modellen voor de kwartaalstaten werden
toegezonden, aan „In observantie, schoon deze gemeente hoofdplaats
„van het kanton zijnde hier geen vonnissen te pas komen en dus ook
„geen staten worden overgezonden." Onder de ingekomen stukken
van Buitenpost is ook een aanmanende aanschrijving van 24 Maart
1812 aanwezig (evenals te Bergum), niet echter de volgende alge-
meene circulaire van 7 Febr. 1813. De vier maires in Ferwerderadeel
dus ook die van Hallum (de rechtbank te Leeuwarden beëedigde
18 Juni 1812 één griffier voor Marrum, Ferwerd en Blija tezamen,
1 Maart 1813 een nieuwen voor Ferwerd en een voor Blija) gaven
2 April 1812 negatief bericht ex art. 178 en in het missiveboek van
Holwerd ten slotte komen van 1 April 1812 tot 6 Oct. 1813 regel
matig de berichten voor, dat geen vonnissen zijn gewezen
Nog afgezien van deze politierechtelijke ficties: in de terecht
georganiseerde gerechten deden zich allerlei moeilijkheden voor: zoo
kon men b.v. in al die kleine gemeentetjes bezwaarlijk het benoodigde,
eenigermate deskundige, personeel vinden. De maire van Gorredijk
klaagt 5 Maart 1813, dat de buiten zijn voordracht om benoemde
ambtenaar O. M. wel de minst geschikte is gezien zijn beroep
„batelier d ordonnance (beurtschipper) op Amsterdam Dezelfde
103
vraagt 10 November d.a.v. inlichtingen, hoe hij moet handelen ten
aanzien van eenige personen, die hij wegens nachtgerucht tot 1 1 Fr.
boete veroordeeld heeft, doch die niet kunnen betalen! 18 Jan.
1814 berichten de politierechters te Drachten en Oudega, dat, nu
hun provisioneel aangestelde gemeenschappeliike griffier wegens zijn
ambt (het betrof een notaris te Drachten) niet langer admittabel is»
er geen opvolger in de gemeente te vinden is. De maire van
St. Johannesga kan 31 Maart 1812 op de gevraagde voordracht voor
griffier geen zijner ingezetenen plaatsen en noemt iemand te Heeren
veen, Zijn collega te Anium kan 15 Febr. 1813 slechts den percepteur
der directe belastingen voordragen. In een schrijven van 28 Nov.
1812 noemt Menaldum's gemeentehoofd zich „commissaris van de
„politie", waar hij bedoelt: politierechter. In Ijlst werd 13 Juli 1812
de adjunct-maire voor die functie opgegeven, aangezien de maire
tevens keizerlijk notaris was. De maire van Oosterzee eindelijk
zag den toestand nog niet zoo onverstandig in, toen hij op een
circulaire d.d. 30 Juni 1812 van den procureur te Sneek, vragende
opgave van een griffier en een ambtenaar O. M., den 12en Juli ant
woordde „De weinige uitgestrektheid van deze gemeente en nabijheid
„van de Lemmer, alwaar de Vreedereghter in dit Canton woonagtig
„is, zal het na mijn oordeel onnodig maken eenige schikkingen te
„beramen of benoemingen te doen omtrent de regtmagt der Politiesaken
„aan een maire eener gemeente geen hoofdplaats van een canton
„zijnde toebehoorende. Ik achte het echter van mijn pligt uwe goed
keuring dien te nevens te versoeken." En toen hem 6 Febr. 1813
een dergelijke aanschrijving bereikte, besloot hij „onder referte aan
„bovenstaande," waarop hij geen antwoord ontvangen had(!), die
evenmin te beantwoorden. De volgende drie kwartalen echter stuurt
hij trouw bericht, geen vonnissen te hebben gewezen
Geen wonder, dat er uit deze periode weinig archief was te
vindenafgezien van de inkomende en uitgaande stukken (die als
ingelijfd in de algemeene gemeenteseries en -registers natuurlijk ter
plaatse bleven) trof ik in slechts twee der 71 in aanmerking komende
gemeenten Terschelling en Vlieland vielen natuurlijk af en van
Ameland en Schiermonnikoog wacht ik nog bericht iets ter over
name aan t. w. in Grouw het reeds in Ned. Archievenblad 1920— 1922,
blz. 80, gesignaleerde audientieblad van 1813 en in Oosterzee een
conceptbrief van den griffier aan den procureur te Sneek uit 1812.
Van de hier en daar in de correspondentie vermelde gewezen vonnissen
bleek niet één minuut terug te vinden te zijn1); op te merken valt
Tusschen de akten van het vredegerecht Buitenpost werd één vonnis uit 1812
gevonden, gewezen door den vrederechter, waarnemende de functien van het politie
gerecht der „gemeente" Buitenpost.