dus na de bekendmaking van het boven medegedeelde plakkaat. In
de bijgebonden stukken, die in het voorjaar 1574 en 1575 ingeleverd
zijn, werd natuurlijk nog de oude stijl gevolgd.
BRUNO BECKER.
Boekbespreking,
Het verschijnen van een inventaris als bovengenoemd mag zeker
worden toegejuicht en kan zeker tevens als bewijs gelden, dat het
instellen van het Archivarisschap der Ned. Herv. Kerk goede vruchten
gaat afwerpen. Zeker is vóór alles een woord van erkentelijkheid niet
misplaatst aan het adres van Kerkvoogden der Ned. Herv. Gemeente
te Wageningen, dat zij in typographisch zeer verzorgden vorm den
inventaris van hun belangrijk archief deden uitgeven en daardoor
practisch de raadpleging daarvan door geschiedkundigen mogelijk
maakten. De daaraan bestede moeite en kosten waren zeker wel
gerechtvaardigd niet vele kerkvoogdijen zullen zich b.v. op het bezit
van een vrijwel doorloopende serie rekenboeken en rekeningen van
1493 tot heden kunnen beroemen.
Ook met de keus van den bewerker van den inventaris hadden
Kerkvoogden succes: de heer Oltmans heeft dunkt mij een goed stuk
werk geleverd. Ik zou bijna geneigd zijn te zeggen: wat verdrietig
voor den bespreker in het Archievenblad. Want er valt eigenlijk
weinig bijzonders van te zeggen, omdat er slechts goeds te rappor
teeren valt. Geen moeite trouwens is den bewerker te veel geweest
uit 'het d iaconie-archief en dat der burgerlijke gemeente kon heel
wat worden toegevoegd, terwijl omgekeerd aan het laatstgenoemde
ook een en ander viel te restitueeren.
Aan den inventaris gaat een niet uitvoerige oriënteerende inleiding
vooraf. Eenige feiten uit de geschiedenis van het kerkgebouw worden
medegedeeld. Daarna volgen eenige bijzonderheden over de wijze
van beheer der verschillende fondsen in den loop der tijden eenerzijds
de kerk met goederen, anderzijds de pastoriegoederen, oorspronkelijk
door den predikant zelf, doch sinds 1678 door een specialen rent
meester geadministreerd. Daarbij kwam nog in 1798 tengevolge van
de Scheiding van Kerk en Staat een Fonds ter instandhouding van den
openbaren Godsdienst. Deze verschillende administratiën werden in 1824
als gevolg van de nieuwe koninklijke beheersregeling samengevoegd.
Op deze feiten heeft de heer Oltmans terecht de indeeling van
zijn inventaris doen steunenI. het beheer der kerkegoederen en
fondsen vóór 1824, II. het beheer der pastoriegoederen en fondsen
tot 1824, 111. het beheer der kerk- en pastoriegoederen door het
college van Kerkvoogden, aanvangende in 1824. Het aannemen van
een afzonderlijk hoofd ook voor het Fonds ter instandhouding van
den openbaren Godsdienst, dat in de kerkrechtelijke tegenstelling
tusschen bestuur en beheer blijkbaar een bijzondere tusschenplaats
inneemt, was naar het mij voorkomt juister geweest.
Deze drie hoofdindeelingen zijn weer zoo consequent gelijk
mogelijk onderverdeeld. Ten slotte een regestenlijst, welke 25 oor
konden van de jaren 1454 tot 1563 telt, en een index. De beschrijving
der 882 inventarisnummers heeft kennelijk met groote preciesheid
plaats gehadtot eenige op- of aanmerking geeft zij mij geen aanleiding.
Hoogstens moge nog één meer algemeene opmerking mij van
het hart. Ik vraag mij ook weer bij dezen inventaris af, of onze
inventarissen onder zóó conscientieuse bewerking niet veel te uitvoerig
dreigen te worden. Uit oogpunt van archieftechniek valt daartegen
zeker niets te zeggen, maar uit dat van practische overzichtelijkheid
zooveel te meer. Ik geloof, dat wij inventarisators ons niet altijd
voldoende realiseeren, dat de inventaris van verreweg de meeste
meer eenvoudige archieven in de allereerste plaats bestemd is voor
den doorsnee-gebruiker, wien veelal toch reeds deze materie min of
meer vreemd is, zoodat hij nu te meer door de boomen het bosch
uit het oog dreigt te verliezen. Uit dit oogpunt bezien lijkt mij b.v.
al dadelijk samenvoegen van rekeningen en bijlagen en niet gespeci
ficeerde beschrijving van elke rekening afzonderlijk nog wel met
opgaaf van het jaar van afhooring aanbevelenswaardig. Maar de
heer Oltmans heeft zich deze opmerking al bijster weinig aan te
trekken: hij heeft - vergis ik mij niet in dezen de meerderheid
aan zijn zijde.
Maar overigens gelijk reeds gezegd voor dezen arbeid niets
dan lof.
B. M. DE JONGE VAN ELLEMEET.
In een groot, drie-deelig, werk stelt de schrijver, leerling van
Dietrich Schöfer, zich voor te behandelen, hoe reeds in de volle
middeleeuwen de „Europeesche politiek" met haar geld onder de
50
Alb. O/tmans, Het Archief van de Kerkvoogdij der Ned. Hervormde
Gemeente te Wageningen, Stads Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij
G. Heij Azn. 1928.
51
W. Kien ast. Die deutschen Fürsten im Dienste der Westmachte
bis zum Tode Philips des Schonen van Frankreich, Band 1 (Bijdragen
van het Instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Rijksuniversiteit
te Utrecht, uitgegeven door O. Oppermann, dl. X; - Utrecht, 1924).