58 nummers geïnterpreteerd te zijn de respectievelijke artikelen van het vigeerend Reglement der Archieven, zoodat men zal eischen een exemplaar van het gereproduceerde, welk ook het toegepaste procédé moge zijn, en dat dit exemplaar in de betrokken instelling zal blijven berusten. 4e. Dat de Hoofden der Archieven, instellingen of centrale inrichtingen, waarvan sprake is, verantwoordelijk zullen zijn voor de meest strikte nakoming van voorgaande bepalingen. Van deze koninklijke beschikking doe ik mededeeling aan li Hoogwaardige, ter Uwer kennisneming en verdere nakoming. God behoede U Hoogwaardige vele jaren. Madrid, 12 Augustus 1927. (w.g.) Calleio. Boekbespreking. Het is met eenige schroom, dat ik het verzoek van den redacteur om dit werk te bespreken heb aangenomen, en die schroom is nog niet geheel geweken, nu ik mij neerzet om aan dat verzoek gevolg te geven. De schrijver was zoo vriendelijk om behalve aan prof. mr. R. Fruin en den heer K. Bondam ook aan mij dank te betuigen voor de vele hem geboden hulp. Door het verleenen van deze hulp sta ik misschien eenigszins bevooroordeeld er tegenover. Onze hulp heeft dikwijls te kort moeten schieten, omdat de bronnen voor de gevraagde gegevens niet waren op te sporen. Waar voorts als bronnen geraadpleegd moesten worden archieven, die voor het grootste deel onder mijn beheer gesteld zijn, zou het misschien niet moeilijk vallen leemten of onjuistheden aan te wijzen. Daartegenover staat, dat ik weet met hoeveel zorgvuldigheid, nauwkeurigheid en onvermoeiden ijver de schrijver gespeurd heeft naar de bronnen, die hij noodig had. Misschien moet men dan ook enkele onnauwkeurig heden, die ik tegenkwam, wijten aan de omstandigheid, dat het onmogelijk is iets geheel volmaakts te leveren, terwijl het verwerken van zooveel feiten en gegevens in eenigszins leesbaren vorm, terwijl beknoptheid geboden is, ook niet geringe moeilijkheden meebrengt. Terloops maak ik de opmerking of de schrijver niet beter gedaan had, hier en daar in kortere zinnen te zeggen, wat hij nu in één 59 langen deed. Daardoor is men wel eens verplicht tot herlezen om een juist beeld van het medegedeelde te krijgen. In ieder geval bevat het werk een schat van gegevens, die stellig den onderzoekers van het besproken tijdvak te pas zullen komen, zooals ik reeds enkele malen heb kunnen opmerken. Wanneer ik dan aanstonds de aandacht wil vestigen op eenige onjuistheden, dan betreffen die eensdeels gevallen, waarbij onderzoekers mijn hulp en voorlichting inriepen, omdat het werk hun in den steek liet. Allereerst echter eenige opmerkingen, die ik zelf bij het doorlezen maakte. Wat de schrijver op blz. 6 over het ontstaan van den naam „Bataafsche Republiek mededeelt is wat erg beknopt, en kan daar door aanleiding tot misverstand geven. Immers men zou gaan ver moeden, dat die naam omstreeks 8 Mei 1795 zou zijn ingevoerd. Maar het Alliantie-tractaat van 16 Mei 1795 (dus later) spreekt van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Men treft den naam „Bataafsche Republiek" in de jaren 1795-1797 herhaaldelijk aan, maar in een officieel stuk van de hooge overheid vond ik hem voor het eerst in Januari 1798, tot dusverre, want het was mij natuurlijk niet mogelijk alles te doorzoeken om een vroeger gebruik te kunnen vaststellen. Zoekt men den oorsprong van den naam, dan zal men wellicht terug moeten gaan tot 1788. Toen is misschien reeds de naam bij de uitgeweken Bataven in gebruik gekomen, zij het dan voorloopig voor iets, dat zij zich als ideaal in een min of meer ver wijderde toekomst droomden. Een andere opmerking is deze. De indeeling van het Tweede Hoofdstuk, loopend over het tijdvak van 27 Januari 1798 tot 12 Sep tember 1801, lijkt mij niet overal scherp genoeg. Dit tijdvak omvat er eigenlijk drie: 22 Januari-10 Juni 1798, den tijd van het incon stitutioneel Uitvoerend Bewind, van 10 Juni—17 Augustus 1798, die van het Intermediair Uitvoerend Bewind, terwijl eindelijk met 17 Augustus 1798 de constitutioneele staat aanvangt. De eerste twee tijdvakken kan men evengoed beschouwen als de laatste van den voorloopigen toestand na 1 Maart 1796 ontstaan. Men kan ook doen, als de schrijver, en ze behandelen als inleiding van den geordenden staats- toestand. Echter moet men ze ieder op zich zelf beschouwen, ook al is de verandering op 17 Augustus van niet zooveel beteekenis als die op 10 Juni, die met een staatsgreep gepaard ging. Eigenaardig is dat de schrijver op blz. 24 niet spreekt van de benoeming van den Agent van Marine mr. j. Spoors op 10 Februari 1798. Hij noemt er slechts 6, terwijl hij op blz. 27 schrijft: Vijf van de 7 Agenten, en dan juist aanvangt met mr. J. Spoors. Ook verdient opmerking, dat hij als datum van de benoemingen geeft die van de publicaties Aan den Heer Directeur-Generaal van Schoone Kunsten. Ir. J. C. Ramaer. Geschiedkundige Atlas van NederlandDe Fransche tijd (1795—1815). 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1926.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 35