50
De verhandeling, door Matelieff het eerst na zijn terugkeer
gesteld, is als eigenhandig geschreven stuk bewaard bij de Olden-
BARNEVELT-papieren. Het stuk draagt tot opschrift: Discours van den
Stant van Oostindia hoe die tegenwoordich staet ende in toecomende
mach onderhouden werden op t stuc van de oorloge tegen de Portu-
guesen, Spanjaerden ende andere als ooc tegen de Indianen aldaer
12 November 1608. Het stuk is gedateerd en onderteekend: in Rot
terdam den 12 November 1608. U.E. dienaar C. Matelieff de Jonge.
Het afschrift van dit discours, aanwezig bij de CROTius-papieren
en gepubliceerd in de Rotterdamsche Historiebladen, moet gemaakt
zijn naar een anderen text dan dien van het stuk voor Oldenbarnevelt,
Dit blijkt uit verschillende kleine varianten, waarvan er een al dadelijk
in het opschrift wordt aangetroffen, dat in de copie na het woord
Spanjaarden luidt: ende Ingeboorne als op t gene den coophandel
aengaet daer de meeste proffijten souden mogen gedaen worden.
Boven dezen titel heeft Grotius in zijn klein schrift gezet:
„Matelieff". In de copie (en dus ook in de Rotterdamsche Historie
bladen) ontbreken dateering en onderteekening.
Bij de beantwoording der vraag, aan wie Matelieff's discours in
de eerste plaats gericht zal zijn, valt bij voorkeur te denken aan
Bewindhebberen der O.l. Compagnie; zulks is op te maken uit het
daaropvolgend door Matelieff gesteld discours, hetwelk in den text
zich richt tot Mijne Heeren (waarmede kennelijk de Bewindhebbers
bedoeld zijn) en daarbij melding maakt van een „voorafgaand" dis
cours. Met zijn eerste vertoog heeft Matelieff dan bovendien den
landsadvocaat van Holland in kennis gesteld.
Matelieff s tweede vertoog is in simpele copie bewaard bij de
Grotiana. Volgens dit afschrift draagt het tot titel: Discours op de
handehnghe die men in Oost-India van wege de Vereenichde Com
pagnie zoude mogen drijven, oock hoe men de comptoiren aldaer
zoude houden ende op welcke plaetze die nut ende prouffytelijck
zijn, door Cornelis Matelieff de Jonge.
Het afschrift heeft aan het einde geen dateering. Boven den
titel heeft Grotius geschreven: „Matelieff" „12 Nov. 1608". Daar
de copie blijkens het handschrift tegelijk vervaardigd is met de copie
van het eerste discours (van 12 November 1608) heeft Grotius dezen
datum vermoedelijk willekeurig geschreven op een der beide afschriften,
die hoogstwaarschijnlijk eerst enkele jaren later vervaardigd of hem
in handen gekomen zijn; blijkens de vermelding van het „voorgaand"
discours in den text van het tweede valt echter te betwijfelen, of
Grotius dateering van het tweede vertoog wel juist is.
GROTIUS' dateering is afgedrukt in de Rotterdamsche Historiebladen.
51
Het volgende (derde) vertoog bevindt zich bij de OldebarnevelT-
papieren en is door Matelieff eigenhandig geschreven. De titel
luidt: Aenmerckinge op den handel die uut dese Vereenichde Pro
vinciën gedreven wert op Oost India desen 16 January 1609.
Uit den inhoud valt op te maken, dat deze verhandeling in de
eerste plaats bestemd is voor Bewindhebberen, terwijl Matelieff dan
tevens een exemplaar aan Oldenbarnevelt heeft toegezonden. Op de
toezending aan den Landsadvocaat wijst ook de aanhef van een
vertoog-brief, door Matelieff 18 Mei 1609 geschreven, die zich eveneens
bij de OLDENBARNEVELT-papieren bevindt; de aanhef luidt: „Mijn Heer,
lek hebbe UE. voor desen twee discoursen geschreven"2); de bedoelde
discoursen moeten dan zijn de bescheiden van November 1608 en
Januari 1609, beide aanwezig bij de OLDENBARNEVELT-papieren.
In Maart 1609 kwamen de Heeren Zeventien voor de eerste maal
na Matelieff's terugkeer in vergadering bijeen; als afgevaardigde van
de Kamer Rotterdam woonde bewindhebber Matelieff deze bijeen
komst te Middelburg bij. Op de beschrijving kwam als punt 21 voor:
dat de admiraal Matelieff met de gedeputeerden van de andere
Kamers zou believen te compareeren om te beter te letten op den
staat van Indie, en of hem voor zijn extraordinaris diensten iets zou
toegelegd worden.
Het op dit punt genomen besluit betrof slechts het tweede
gedeelte en hield in, dat aan den admiraal Cornelis Matelieff de Jonge
tot een vereering en gratuiteit van zijn goeden en getrouwen dienst,
gedaan in Oost-Indie, geschonken zou worden een schoone gouden
keten met een medaille daaraan benevens een verguld rapier en
ponjaard, waardig twee honderd ponden grooten Vlaamsch.
Nadat het tractaat van Treves met den koning van Spanje begin
April 1609 gesloten was, vatte Matelieff opnieuw de pen op en
richtte een schrijven aan „Mijn Heer", het reeds aangehaalde vertoog
van 18 Mei 1609, bewaard bij de OLDENBARNEVELT-papieren, dat onge
twijfeld voor den Landsadvocaat is bestemd geweest.
Het origineele schrijven staat afgedrukt in de Rotterdamsche
Historiebladenop het Rotterdamsche gemeente-archief berust thans
de simpele copie uit de Grotiana, die in 1864 voor deze instelling
werd aangekocht. Volgens den auctie-catalogus is op dit afschrift
bijgevoegd, dat het vertoog is overgeleverd op 23 Mei 1609 aan
Zijne Excellentie en den advocaat, dus aan Prins Maurits en aan
Oldenbarnevelt.
ln Rotterdamsche Historiebladen III p. 311 wordt onjuist medegedeeld, dat
het stuk deel uitmaakt van de GROTIANA.
2) Deze woorden zijn onnauwkeurig afgedrukt in de Rotterdamsche Historiebladen