44 heml(uyden) excuseren, seggende nu gheen tijt te zijn omme met heurl(uyder) rekeninge ende documenten daertoe dienende achter lande te reysen." De ontmoediging, die over het algemeen uit dit stuk sprak, de uiterst slechte stand der geldmiddelen, die de aanleiding was, dat Hof en Rekenkamer zelfs genoodzaakt waren zich tot den landvoogd te wenden om betaling van hun jarenlang tegoed 2), de steeds hachelijker wordende positie der colleges in verband met het veld- winnen van den opstand, dat alles maakte het verblijf in de Utrechtsche ballingschap nog onaangenamer, hoewel de Griffier van de Kamer of een van zijn gedienstige geesten in een moment, dat hoop en vrees om beurten de overhand schenen te hebben, met speelsche vingeren nog durfde nederschrijven „en attendant j'espère." 3) Bij dit alles verzuimden de heeren echter niet de sedert hun uitwijking opengevallen plaatsen weder behoorlijk door de hooge regeering te doen vervullen. De geringste mutatie had het Hof, dat ook het kortst zijn ambtelijk leven zou vermogen te rekken. De zetel van den achtergebleven raadsheer mr. Adriaan van der Houf blijkt in September '73 bezet door een zekeren Muys, ongetwijfeld den pro cureur-generaal mr. Willem Muys4), die dan als zoodanig in strijd met het oud gebruik onder de acht aanwezige raden reeds als no. vijf voorkomt 5), terwijl ook voor den afwezigen griffier weldra een plaats vervanger was gevonden. Immers, waar het ambt openstond „over mits dat den greffier van den voorges(chreven) Raide gebleven is in dienst van dengheenen, die by commissie van den Prince van Oranien aengenomen hebben den tytel van raede van Hollandt, waeromme grootelicx van nooden is daerinne te versien", werd bij commissie van den 4en Augustus 1573 als zoodanig aangesteld mr. Willem Berendrecht, d ie reeds vijftien jaar het Hof als secretaris gediend had6). Maar ook in dien toestand kwam spoedig weer verandering 45 door de benoeming van Alonse de la Loo bij commissie van den 3en Sept. 1574, met de zonderlinge toevoeging, dat het (al weer!) ge schiedde „overmits t vertreck ende absentie (van) mr. Barthoul Ernst." Meer wijziging was er gekomen in het college van de Reken kamer. Louis Rataller, commissaris van de Kamer, werd in Augustus 1575 tot auditeur bevorderd2) en in Juli 1581 tot raad en meester- extraordinaris in de plaats van mr. Marten Meyster 3), den vroegeren „eersten" auditeur, die 1 Febr. '76 tot raad en meester-extraordinaris4) en in Juli 1581 tot raad en ordinaris-rekenmeester was opgeklommen5). Het overlijden van mr. Jacob Snouckaert bracht bij commissie van den 7en Nov. 1575 den griffier van de Geldersche kamer, mr. Giisbrecht Gramaye, als raad en ordinaris-rekenmeester in Utrecht6), terwijl Simon Pijl van secretaris van het Hof tot commissaris der Kamer7) en weldra tot raad en rekenmeester-ordinaris werd bevorderd (eed 9 Mei 1578) 8), Jacques Godin van auditeur-ordinaris tot rekenmeester extra-ordinaris opklom (eed 8 Januari 1579)9) en ten slotte Josse de Jonge het klerkschap-ordinaris voor het auditeurschap verwisselde (eed 3 Oct. 1578) 10). Onder deze wisseling van ambten en personen maakten dus de tweelingcolleges Hof en Rekenkamer te Utrecht een onaangenamen tijd door, arm aan bezigheden, maar rijk aan emoties van hoop en vrees. De door hen verlaten zetels waren reeds door de partij van den opstand aan anderen toegewezen. En toen de Prins op den 3en Nov. 1572 te Haarlem commissie gaf aan de raadsheeren voor het nieuw op te richten Hof en tegelijkertijd den Raad van State 12) nevens zich stichtte, hield hij zich tevens bezig met de vorming van een evenzeer onmisbaar Leenhof en de daaraan zoo nauw verwante Leen- en Registerkamer. Onder datum toch van den II en November 1572 gaf de Prins „overmidts die voirtvluchticheyt ende latitatie van mr. Cornelis Oem, onlancx greffier van de leenen van Hollandt", en „tot conservatie van des Co(nincklycken) Ma(jesteyt)s recht" (op eigen naam) commissie voor het vacante ambt aan Philips Doublet, toen Alg.-R. A. Vierde geluwe register der Rekenkamer, fol. 299. 2) Commissieboek Rekenkamer 1560-1580 (Rekenk. 495, fol. 199). Het stuk is ongedateerd, de aanteekening van de mondelinge toezegging tot uitbetaling van een jaarwedde in mindering van het verschuldigde is van 28 Nov. 1575. 3) Zesde bouck van de verpachtinge van de officiën (Rekenk. 508), schutblad. 4) Holl. Div. Rek. 2724, fol. 179 vo. WILLEM MUYS is in 1572 reeds in Den Haag den proc.-gen. wijlen REINIER MOONS als zoodanig opgevolgd. Als proc.-gen. komt hij te Utrecht nog voor op 18 Nov. 1573 (Leenhof, inv. no. 2 fol. 36); den 14en |uni'75 compareert reeds zijn zoon ANTONIS als voogd voor zijn minderjarige broers en zusters. De vader wordt dan betiteld als raad en proc.-generaal. (Leenhof 2, fol. 42 vo.) Francyne register der commissiën 1560—1580 (Rekenk. 495), fol. 197 vo. Dan coinpareeren behalve SUYS|OH. VAN LEEZAEN. WILLEM VAN DER CRIEP, Cornelis Oem, Willem Muys, |acob van der Mersche, Charles de Smytere en lACOB VAN QUESNOY. De laagste volgens anciënniteit blijkt in de commissie op C. DE HUYTER den I7en Dec. '73 REINIER VAN DER DUYN (Aldaar, fol. 47 vo.) 6) Commissieboek Rekenk. 1560—1580, fol. 197. Aldaar, fol. 214. Aldaar, fol. 220. Aldaar, fol. 236. Aldaar, fol. 230 vo. Aldaar, fol. 234. Aldaar, fol. 228. Aldaar, fol. 220. Aldaar, fol. 244. Aldaar, fol. 246 vo. Aldaar, fol. 246. De omzetting van het Hof van Holland, Bijdr. Vad. Cesch. en Qudh. 1925, fol. 205. 12) Aldaar, blz. 216.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 28