42 Het is mij niet gebleken, of ook de luitenant-houtvester van Holland, jhr. Aernt van Reynsteyn, die sedert het uitwijken van den Prins zijn functie onder Bossu had voortgezet, gelegenheid had gevonden, zijn archief in veiligheid te brengen. Den 27en Maart 1572 had hij op het huis Teylingen de laatste rechtszitting gehouden met zijn meester- knapen, mr. Hugo van Treslong, Hendrik van der Laan en Jan van Paffenrode3) en reeds was voor een extra-ordinaris rechtdag, te houden in Mei en in dit bijzonder geval in Den Haag, door Adriaan Benninck alles in gereedheid gebracht 4), toen de plotseling opkomende vrijheidsbeweging de plannen in duigen deed vallen en ieder op eigen redding bedacht bleek 5). 43 confuselicken onder malcanderen geworpen te wesen", naar Utrecht over te brengen, waar Cornelis Oem van Wijngaerden, griffier van Leenhof en Registerkamer, de orde wist te herstellen En wat betreft de charters van de Leen- en Registerkamer, die toen nog op hun gewone plaats in den kelder onder de Raadkamer van den Hove van Holland eveneens „zeer confuselycken" dooreen lagen, dezelfde Dirk Janszoon wist ze zorgvuldig in een kist bijeen te pakken en te doen bezorgen bij C. Oem, die op dat oogenblik nevens zijn even genoemd griffierschap de ongetwijfeld weinig inspannende taak van raad van den Hove bleek te vervullen en bovendien tijd vond, dit alles opnieuw te inventariseeren 2). In het algemeen was bij lange na niet alles te Utrecht geborgen. Belangrijk toch was de hoeveelheid archieven, die o.a. onder de nieuw opgerichte colleges van Hof en Rekenkamer te Delft berustte en die eerst, toen de militaire toestand voldoende verzekerd scheen, haar „memoriaelboucken, registeren ofte andere originale stucken", de „chertren ende pampieren„sacken ende processen" weer naar Den Haag mochten overbrengen 5). Maar ook hier was nog na het eerste beleg een hoeveelheid archivalia achtergebleven, die de Utrechtsche colleges en hun in Den Haag aanwezige vertegenwoor digers blijkbaar niet noodig hadden gevonden onder hun hoede te Alg. R. A. inv. OEM, fol. 147. (Leenkamer no. 192). 2) Alg. R, A. Inventaris OEM (Aanw. 1892 no. 1 III k). Een los blad in dezen inventaris maakt melding van het oorspronkelijk plan, deze verzameling „te visiteren ende wat men bevinde van importancie ende wairden te wesen", naar den Goudschen chartertoren over te brengen bij de reeds daar bewaarde verzameling. Dat deze charters van de Leen- en Registerkamer daarheen sedert niet verhuisd kunnen zijn, is duidelijk: het Goudsch kasteel was en bleef in geuzenhanden. Inv. Houtvesterij Verslag 's Rijks Oude Arch. 1925, I, blz. 205), no. 1, fol. 360. 4) Aldaar, fol. 361. 5) BENNINCK bleef echter zijn ambt als secretaris van Den Haag getrouw, tot bij de definitieve omkeering van zaken zijn zoon 's vaders plaats innam. 6) Zie mijn Den Haag in den Geuzentijd, blz. 289, 290. nemen. Meer belangstelling toonde het nieuw opgerichte Hof te Delft, althans een tweetal procureurs hadden op zijn last terstond van de gelegenheid gebruik gemaakt en waren naar Den Haag over gekomen, teneinde de archieven van den Hove te inspecteeren, waarna zij „de papieren van perthyen", die hun uit den aard van hun bedrijf het naast aan het hart schijnen gelegen te hebben, „voor soeveele doenlick is geweest in ordere gestelt hebben gehadt", een arbeid, die blijkens hun rekening van verteringen bij den kastelein van den Hove a 17 en 3 sch., welke bij ordonnantie van den 13en Aug. 1574 werd voldaan, meerdere dagen moet hebben gevorderd1). III. De vervanging der uitgeweken colleges. Gedurende de jaren na het beleg zou de oorlogskans geen wijziging meer brengen in den omvang van de onder ieder der partijen berustende archieven, behoudens dan datgene, wat de nieuwe administratie daaraan zou toevoegen. En in Utrecht was die werk zaamheid al zeer gering. Het Hof, welks bemoeiingen zich over Holland en Zeeland 2) behoorde uit te strekken, was vrijwel geheel van zijn rechtsgebied verstoken. En met de Rekenkamer was dit weinig beter. Wel waren (behalve Gelderland) al de overige Noord- nederlandsche gewesten onder haar toezicht gesteld, wel bleef er steeds eenige relatie met rentmeesters, schouten en baljuwen in Friesland, Groningen en Drente, Twente, Salland, Lingen en het Sticht en gedurende de eerstvolgende jaren zelfs nog met die van Kennemeriand, Haarlem en Amsterdam, Heusden, Vianen en Schoon hoven en voor en na met den baljuw van Tolen bestaan 3) en was het noodig onder hen telkens weder de opstandige of gevluchte ambtsdragers te vervangen, maar het financieel toezicht was niettemin tot een minimum teruggebracht. In een schrijven aan die van de Financiën te Brussel van den 29en October 1578 luchtten de Reken meesters dan ook hun bezwaard gemoed o.a. door de verklaring, dat zij hun tijd vrijwel in ledigheid doorbrachten, „zonder eenich overval van zonderlinge werck van rekeninge te hooren oft in andere Co(nincklycke) Ma(jestey)ts domeynen ofte affaires te negocieren overmits dese troublen ende periculose tijden, daerop de rentmeesters Alg. R. A. Exploiter! 1572-75 (Holl. Div. Rek. 2725), fol. 43. 2) De naam is: Hof van Holland, Zeelanden Friesland. Dit laatste is blijkbaar een uiting van vroegere pretentie, die in de praktijk werd beperkt tot West-Friesland. Als Friesland zich dan ook schikt onder de gehoorzaamheid van Karei V, wordt het door Albrecht van Saksen in 1494 opgerichte Hof van Friesland door Karei bevestigd. (FRUIN-COLENBRANDER, Staatsinstellingen, 2e druk, 's-Grav., 1922, blz. 137 en L. BERNS, De archieven van het Hof-Provinciaal van Friesland (Leeuw. 1919), blz. 1). Volgens BERNS had de oprichting plaats in 1499. Alg. R. A. Memoriael van allerhande zaecken (Rekenk. 34.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 27