38 39 stadhouderschap gescheiden en opgedragen aan Johan van Wassenaar, totdat^ wij Prins Willem I weer als zoodanig in het ambt bevestigd vinden. Gedurende het bewind van Prins Willem zien wij het onder houtvesterschap van Holland uitgeoefend door jhr. Aernt van Reynesteyn, die, daar het houtvesterschap zelf niet meer dan een eereambt was, als het hoofd van den dienst moet worden aangemerkt en als zoo danig dan ook wordt aangeduid. In de uitvoering van zijn ambt werd hij bijgestaan door een drietal „meesterknapen". De oudste nog bestaande gerechtsrol in 1565 aangelegd door den toenmaligen gezworen klerk Adriaan Benninck, die den 30en Ju|i van dat jaar in functie trad en bevestigd werd met verwijzing naar zijn ambtseed als secretaris van Den Haag geeft omtrent de werking van het college voldoende aanwijzing. „De houtvester (leesonder-houtvester of luitenant-houtvester) claecht", zoo heet het bij de behandeling van iedere strafzaak, waarbij hij dus de rol van eischende partij vervult, terwijl de meesterknapen het vonnis wijzen. Een gansche reeks van strafzaken passeert dan de revue in het duin of zelfs op het erf losloopende honden, „ongeremmelt, onge- blooct ende onverleempt en daardoor niet voldoende onschadelijk tegen het vangen van wild; het stelen van zand of helm; het loopen in het duin, het stroopen van wild. Maar ook civiele zaken komen aan de orde: twisten over grensscheidingen, recht van overweg e.d. En daarnaast treedt het college min of meer als beheerslichaam op, waarbij echter steeds de Rekenkamer de hoofdrol speelt, die zich vertegenwoordigen doet bij houtveilingen en aan wie de ontvanger of klerk van de wildernissen de gebruikelijke verantwoording doet. II. De regeeringsarchieven tot aan den aftocht der Spanjaarden van Leiden. Als de dragers van een politiek, die tot diepgaande ontevredenheid en ernstige excessen geleid had, waren op „Sinte-Magdalenendaghe anno 1572 2) 22 Juli' maar geenszins met de boetvaardigheid van de patronesse van dezen dag, de beide meest omvattende collegiën van staat, het Hof en de Rekenkamer van Holland, van hun voorloopig ballingsoord Rotterdam vertrokken 3), om onder de hoede van de troepen van Bossu via Haarlem en Amsterdam de stad Utrecht te bereiken, waar zij voor den komenden tijd, respect, „omstreeks Bloken of blokken en verleemden: blijvend verminken; remmelenvoorzien remTel' een knuppel aan den hals, die tot op de pooten hangt (Midde/ned wab. in voce). Div R"LA2724f' A" Rek' N'C' V' d' Wie'e Van de Exploiten '572-74, fol. 2 (Holl. 3) Zie nader hieromtrent mijn artikel in de Bijdr. Vad. Gesch. VI2, 179 vlg. St.-Maertensdam" en in het St. Paulsklooster een veilige verblijf plaats zouden vinden. En met hen waren, voor de aanrukkende macht der Geuzen beducht, ook Leenhof en Leen- en Registerkamer uit geweken. De eerste en voornaamste etappe op dien tocht was Den Haag, waar zij zich gedurende den volgenden dag ophielden 2), teneinde zich door het redden van de nog steeds daar aanwezige archieven voor te bereiden op een langere afwezigheid, dan het Rotterdamsch avontuur had geëischt. Reeds drie dagen te voren was door de partij van den opstand aandacht gewijd aan de veiligheid van de bedoelde regeerings archieven. 's Vijands aftocht van Rotterdam was als gevolg van het doellooze van zijn oponthoud aldaar, zijn steeds meer benarde positie en ten slotte door de langdurige voorbereiding ongetwijfeld reeds lang voorzien. Behalve nu, dat de te Dordt vergaderde steden de mogelijkheid hadden te overwegen, dat de vijand zich van de Haagsche archieven zou meester maken, dreigde bovendien gevaar door de aanslagen, waarschijnlijk van den kant van Lumey of dien zijner onderhebbenden beproefd, om door brandstichting wellicht was het op de regeeringsgebouwen gemunt de algemeene ver warring te vergrooten 3). Vandaar dat de te Dordrecht bijeengeroepen Staten den 20en Juli het noodig vonden Lumey „ernstelyck" te „ver- soucken", „dat Zyne G(enade) gelieve ordre te stellen ende doen voersien, zoe dat best dienen zal, dat de Camer van der Reecke- nin(ghe), de Registercamer en de Greffe binnen t Hof in den Hage in t geheel onbescadicht blyven moegen"4). Tot een uitvoering van die opdracht kan het echter niet gekomen zijn. Drie dagen later toch waren de aftrekkende colleges onder dekking van de Spaansche krijgsmacht druk aan den arbeid, om de Hollandsche regeeringsarchieven in veiligheid te brengen. Of daarbij overijling in het spel was, dan wei, dat de beschikbare laadruimte te kort schoot, zooveel is zeker, dat in strijd met de verzekering van Bor, dat de aftocht was geschied „met alle de registeren en prothocollen en ook haer meubele goederen en bagagie 5) een belangrijk gedeelte in de oude bergplaatsen achterbleef, thans in het bezit van de jonge partij van den opstand, die echter in het sterk 1) Bor (ed. 1679) I, blz. 397). 2) Bijdr. en Med. Hist. Gen. deel 46, blz. 92 en Bijdr. Vad. Gesch. en Oudh. 1925, blz. 199. 8) Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudh. 1925, blz. 188. T Alg. R. A., Holl. 324. Dezelfde zorg gold toen het archief van de Staten in het Predikheerenklooster. b) Bor I, blz. 396.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 25