32 wenschelijk voor een kort overzicht te geven van de vijf betref fende colleges en hun onderlinge verhouding. De Registerkamer van Holland en Zeeland omvatte reeds ten tijde van graaf Albrecht het geheele grafelijk archief, dat ter hand having van zijn rechten, eigendommen en financieele aanspraken aan zijn klerk (thesaurier) Dirk Voppenszoon was toevertrouwd 2). Door de uitbreiding der bemoeienissen - reeds in 1391 bleek een tweede klerk noodig 3) ontstond al spoedig een eigen bureau, zoodat men sprak van „de klerken van de kamer" 4), van wie een blijkbaar de thesaurier zelf met de bewaring van het register belast was en op zijn beurt daarvoor reeds een klerk onder zich had 5). De omvang van de verzamelde bescheiden werd toen echter weldra van dien aard, dat een scheiding noodig bleek en in 1401 „in die oude raet- camer in die kiste van den registeren" het eene deel, in de tresorie het andere, de charters, geborgen waren6), terwijl de klerk in 1418 voor de bewaring der registers reeds een afzonderlijk vertrek bleek te hebben 7). Deze klerk-thesaurier had onder graaf Jan van Beyeren behalve het geldelijk beheer ook de leiding van de zaken der regeering en daarnevens een overwegenden invloed op de benoeming der ambte naren en de aanstelling der stedelijke gerechten 8)hij stelde bovendien het personeel der thesaurie en kanselarij naar eigen goedvinden aan, waarbij hij alleen gehouden was overleg te plegen met 's graven raden, die echter ook aan hem hun functie dankten 9). Die voort schrijdende ontwikkeling zal oorzaak zijn, dat reeds in 1421 van de voornaamste sedert den tijd van Albrecht dagteekenende registers en gelijktijdige memorialen, recessen en bevelingboeken, benevens van de thesauriersrekeningen, chatters en losse stukken in „die Register- camere" een inventaris blijkt te zijn samengesteld 10). Bij de behandeling der lotgevallen van de uitgeweken colleges en hun archieven is liet Statencollege en dat der Ridderschap buiten beschouwing gelaten, omdat zij vóór de omkeering van zaken niet tot de regeeringscolleges gerekend kunnen worden. Ook de particuliere leenhoven, hoewel toen reeds door de regeering aan zich getrokken, worden als vreemde bestanddeelen niet besproken. 2) Van RiEMSDIIK. De Thesaurie en Kanselarij (Haag 1908) blz. 122, 123, 162. 3) (Van) R(iemsdiik), blz. 194. 4i R., blz. 196. e) R., blz. 199. R„ blz. 201. 7) R., blz. 243. - s) R., blz. 272. 9) R., blz. 272-274. 1C) R„ blz. 289, 673. 33 Onder Philips van Bourgondie nam de thesaurier niet meer de hooge positie in van voorheen en was het de vicaris of stedehouder, die het „regiment had tijdens de afwezigheid van den graaf Ook de archiefbewaring was toen waarschijnlijk reeds afgescheiden van het thesaurierschap, althans mr. Peter van Gapinge, die ook in 1427 als klerk van het register met de bewaring was belast, bleek destijds met bij den thesaurier, maar bij het archief in Den Haag te zijn 2) zoodat het archivarisambt voor Holland en Zeeland - wij jubileeren dus geboren scheen. Maar toen kwam ook de voortgaande splitsing der werkzaam heden. De grafelijke Raad (Raad van Negen), die sedert 1428 de opdracht had de „officieren" aan te stellen, de rechtspraak te ver vullen en de rekeningen te hooren - waarbij één (later twee) van hen het financieel beheer had, terwijl de graaf het beschikkingsrecht over de erfelijke domeinen aan zich hield4) - scheen niet aan de verwachting te hebben voldaan. In 1429 reeds verdween hij van het tooneel en werd het bewind in handen gelegd van twee commis sarissen van wie de een het gouvernement, de andere de tresorie had te behartigen5), totdat in 1432 het gouvernement onder 's graven goedkeuring tegelijk met de rechtspraak werd opgedragen aan een nieuwen Raad (het Hof van Holland) en in 1446 een noodzakelijke uitbouw daarvan (de Rekenkamer) het financieel beheer der domeinen tienden, visscherijen, ambten, wind, gruit, recht van waag en maat,' markten, scholen, erfpachten e.d., benevens de auditie der rekeningen bezorgde. Zoo was dan voor het oude centrale administratieve en bestuurs lichaam nevens de bewaring der oude registers en charters slechts overgebleven de verzorging van het leenrecht, dat de graaf begrij pelijkerwijze vanwege den heerban, den steun aan den troon en de schittering, die er van uitging, het naast aan het hart lag en dat in zeer gewijzigden vorm in den monarchalen staat door de creatie van adel en ridderschap nog als een van praerogatieven van de kroon is overgebleven 6). Toch was, ondanks de belangrijke inperking R., blz. 313. -) R-, blz. 326. 3) In dubbelen zinzelfsde benoeming van VAN WlJN dateert van 1802. A' d 332-335. henter, sprekende van dezen Raad in het desbetreffende opstel in den ROBERT FRUIN-bundel, blz. 186, (Den Haag, 1894) zegt V. R.Afzonderlek of te zamen kwam hun geen gezaq toe." Jj) R., blz. 336. Een eigenlijk verschil tusschen de domeinen (leenen), waarop de Leenkamer li cl Q en Cl ie. VA/ P kP tnt HP n d m in n-tmt.rt J 1 I I i i tl l j "='^'"1 Lusscnen ae aomemen (leenen), waarop de Leenkamer toezicht had, en die, welke tot de administratie van de Rekenkamer behoorden bestond niettemin teteerSLe l^k' ifl ColgenS ^gesteld gebruik werden uitgegeven, stonden niettemin tot geheele beschikking van den graaf, zelfs al was dit leen gevormd uit leenmans allodiaal goed, dat den graaf was opgedragen, zooals blijkt uit een

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 22