men toen de betrekking van Rijksarchivaris in Drente gecombineerd met die van R„ksarchivaris in Groningen, en thans heeft men ook die van commies en klerk-binder opgeheven, en alleen de Rijks archivaris m Groningen, die eens per week te Assen komt, blijft als ambtenaar aan het arch.ef in Drente verbonden. Als die afwezig !S' 'S het archlef in Drente zonder deskundig toezicht. Het Rijksarchief m Drente ,s er nu slechter aan toe dan het archief van menige kleine gemeente, waar de archivaris althans dagelijks eenigen tijd toezicht oefent. Laat mi| er dadelijk mogen bijvoegen, dat de Regeering oorspronkelijk anders had gewild, maar dat de Drenten zeiven in deze de voornaamste schuldigen zijn. Ware het oorspronkelijke plan doorgegaan, het Rijksarchief in Drente zou van Assen naar het twintig minuten sporens verder gelegen Groningen zijn overgebracht en daar voortdurend onder het toezicht der ambtenaren van het Groningsche archief hebben gestaan. Daartegen kwam echter het Drentsche pro- vmc.ahsme op. De gevoelens, die den heer Smeenge en anderen hebben bewogen te strijden tegen de verplaatsing der archieven, zijn te begrijpen - u,t provincialisme. Zij stellen het belang der provincie oven het belang, dat het archiefbeheer met zich brengt. Hadden zij het nut en de historische waarde van het archief ingezien, zij zouden de noodzakelijkheid om het archief onder voortdurend en uitsluitend eskundig toezicht te laten meer hebben laten gelden, dan hunne provinciale sentimenten; maar juist omdat zij het archief alleen zien gelijk een collectionneur een kostelijk stuk, in plaats van het te eeren a s eene wetenschappelijke en praktische werkplaats, hebben zij het vrijwel onbruikbaar gemaakt. Zij zijn als de lieden die, liever dan woU6 htaa\ Tp faJbrlek "aar dderS ln de nab^hap verplaatst wordt haar b„ zich houden, ook al is er dan geen personeel om haar te bedienen. bliikt'k dT0t T 6fn ?der geVa' tGr Sprake bren9en> waaruit i|kt, dat ook m de geleerde wereld niet het juiste inzicht bestaat 'p ,et Van den archivaris. Ik bedoel het geschil tus- bÏoth'' ^'.DE|,ON° 6n A' WuMKES> bibliothecaris der provinciale bibliotheek te Leeuwarden. Dr. De Jong is bezig met de voorbereiding van een werk, waarin hij het ontstaan van Thet Oera Linda bok hoopt op te helderen; hij heeft daarbij de hulp van den Leeuwarder biblio- veThnVT;0ePepn' enL df6 ,heeft bem inderdaad eenige inlichtingen erschaft Intusschen heeft dr. Wumkes, zonder de verschijning van het geschn t van dr. De Jong af te wachten, ook eenige uit de hnesche bibliotheek geputte gegevens omtrent deze zaak gepubliceerd. j DE ONG zich daardoor in zijne rechten en belangen als onderzoeker ernstig gekrenkt, en hij heeft zich o.a. tot den redacteur 11 van het Archievenblad gewend en diens medewerking verzocht om dergelijke praktijken te onderdrukken. Terecht heeft dr. Lasonder geantwoord, dat geen enkele archivaris in het geschil gemengd was en de zaak dus het Archievenblad als zoodanig niet aanging. Echter scheen het mij gewenscht om hier, geheel afgescheiden van het geschil tusschen de heeren De Jong en Wumkes een antwoord te zoeken op de vraag, of een archivaris verplicht is zich te onthouden van publicaties over een onderwerp, waarover hij weet, dat een ander een uitvoerig geschrift voorbereidt. Zoo men de gerezen moeilijkheid aldus formuleert, gevoelt men onmiddellijk, dat zij van veel meer algemeenen aard is dan de heer De Jong wil toegeven. Immers de archivaris publiceert geene stukken als zoodanig, maar alleen wanneer hij naast archivaris tevens geschiedvorscher is. Als archivaris wijst hij alleen belangstellenden den weg in het archief en geeft hij hun raad, waar zij moeten zoeken. Zoo hij meer doet en voor elders wonenden een onderzoek instelt, doet hij zulks onverplicht. Dat klemt vooral thans, nu het opzenden van archivalia naar elders zoo ver gemakkelijkt is. Is iemand dus bevreesd, dat de archiefambtenaar, als hij voor hem werkt, zelf van het gevondene gebruik zal maken, dan staat hem de eenvoudige weg open om het onderzoek niet aan den archivaris te vragen, maar het zelf in te stellen. Huldigt men daarentegen de opvatting van dr. De Jong, dan lokt men uit, dat de archivaris zich aan het geven van inlichtingen en aan hef wegwijs maken van onderzoekers in het archief zoo veel mogelijk onttrekt, en daarmede keert men dan terug tot eene vroegere periode, toen de archivaris zijn archief als zijn privatief domein beschouwde, waarvan de exploitatie hem uitsluitend toekwam. Wij hebben die toestanden overwonnenmaar de opvatting van den heer De Jqng zou er toe leiden, dat zij tot nadeel van het historisch onderzoek terugkeerden. De archivaris, ziedaar mijne conclusie, staat in deze met elk ander historisch onderzoeker op ééne lijn. Het is zeker in het algemeen ongewenscht, dat de historicus, die weet, dat een ander ernstig met een onderzoek bezig is, voorbarig eenige op dc zaak betrekking hebbende stukken publiceert; dat is onvriendelijk tegenover den vakgenoot en lastig voor het wetenschappelijk publiek, dat gaarne alles over een onderwerp bij elkaar in één werk vereenigd heeft. Maar of die voorbarige publicist een archivaris, een bibliothecaris of een historicus tout court is, doet in deze niets af. Het is verblijdend tegenover al die misverstanden te kunnen wijzen op de overeenkomst, die tusschen de Nederlandsche en de Pruisische archiefbestuurders over den ruil van archieven is tot stand gekomen. De wijze, waarop de overeenkomst is gesloten, de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 11