156 Mevrouw A. Feith Dittlinger (II), te Buitenzorg (Ned.-lndië). Smit (II), Onderwijzer aan een O. L. S. te 's-Gravenhage. S. de Jong (II), Onderwijzer aan een O. L. S. te 's-Gravenhage. J. J. Moerman (II), Hoofd eener O. L. S. te 's-Gravenhage. 1921. H. M. van Bemmel (II), te Delft. Mej. Mr. W. M. C. Gey van Pittius (I), te 's-Gravenhage. H. Dommisse (II), te Maassluis. J. van Riemsdijk (II), te Teteringen. G. Koning (II), te 's-Gravenhage. R. Brunsting (II), Hoofd eener O. L. S. te 's-Gravenhage. Mej. A. Hooiberg (II), te 's-Gravenhage. 1922. Mej. A. Honigh (II), te 's-Gravenhage. Mej. A. S. M. ten Bosch (II), Ambtenaar aan de O. L. en B. te 's-Gravenhage. Jac Zwarts (II), te Utrecht. J. M. van Wijhe (II), te 's-Gravenhage. Mevrouw C. J. Tielens Stoop (II), te Amsterdam. Mevrouw C. B. Vellenga Smit (II), te Magelang (Ned.-lndië). Mej. S. Wouters (II), Klerk bij het Bureau van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, te 's-Gravenhage. G. Staderman (II), Ambtenaar bij het Departement van Financiën te 's-Gravenhage. Mej. Dr. F. Szper (I), Leerares aan het Gymnasium te Sneek. Mej. C. C. ter Haar (I). Leerares aan het Gymnasium te Hengelo (Ov.). 1923. Mr. L. E. de Brakke (I), te Middelburg. Mej. C. E. Harmsen (II), Schrijfster bij het Bureau van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, te 's-Gravenhage. Mej. W. Schuuring (II), te 's-Gravenhage. H. P. A. de Kok (II), te 's Gravenhage. Mej. G. Berlage (II), te Deventer. Mej. E. Hoogendijk (II), te 's-Gravenhage. 1924. Mej. A. E. Chavannes (II), te Leiden. Mevrouw H. P. van de Ven Gluysteen (II), te Arnhem. 157 1926. Mej. Mr. J. M. Graadt van Roggen (1), verbonden aan de Redactie van „De Telegraaf", te Amsterdam. Mej. Mr. J. C. van Es (I), te 's-Gravenhage. 1927. Mej. J. M. Kelder (II), te 's-Gravenhage. V. J. van de Wall (II), te 's-Gravenhage. M. H. A. I. Schrammen (II), te Maastricht. RIJKSCOMMISSIE VOOR DE ARCHIEF-EXAMENS. Prof. Mr. R. F ruin (I), Algemeen Rijksarchivaris te 's-Gravenhage, Voorzitter; Prof. Dr. H. Brugmans, Hoogleeraar aan de Gemeente Universiteit te Amsterdam; Dr. N. Japikse, Directeur van het Bureau der Commissie van 's Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, te 's-Graven hage W. Nolet, Professor aan het R. K. Seminarie te Warmond; Prof. Dr. O. Oppermann, Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, Leden. Het nieuwe gebouw van het Haagsche gemeente-archief. Toen op 13 November 1926 het nieuwe gebouw van het Haagsche gemeente-archief met een eenvoudige plechtigheid werd geopend, was daardoor verkregen, waarnaar de drie achtereenvolgende archi varissen, die den Haag tot nu toe gediend hebben, gedurende meer dan veertig jaren hadden gestreefd, n.l. een veilige en ruime berg plaats voor de verzamelingen, waar deze gedurende een zóó lange reeks van jaren gehuisvest zullen kunnen worden, dat wel van een definitieve oplossing kan gesproken worden. Als zoodanig was het in 1910 in gebruik genomen tijdelijk archief gebouw aan den Zwarteweg no. 6 nimmer bedoeld. Het was een gewoon heerenhuis, weliswaar geheel vrij gelegen en vlak aan het water, maar toch geenszins brandvrij te noemen, terwijl er 1500 strek kende meters archiefrekken in waren opgesteld, waarvan dadelijk ongeveer 1250 meters bezet waren. Zoodat slechts zeer weinig reserve ruimte over was, die dan ook in enkele jaren gevuld werd, waardoor de archivaris met ruimtegebrek te kampen kreeg en het zijn plicht werd bij het gemeentebestuur op ruimer en beter behuizing aan te dringen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 6