168 punten: „sentralisasie, departementale dokumente, versorging, bewaring en rangskikking, geboue, herstel en vernietiging van „waardelose" dokumente, administrasie en staf, publikasies en gebruik deur die publiek", terwijl het eerste gedeelte van het verslag, dat ook overigens zeer overzichtelijk is samengesteld, wordt besloten door nog een „opsomming van gevolgtrekkings en aanbevelings". Wat daar onder: „inleidende opmerkinge" gezegd wordt, nemen wij hier letterlijk over: „Die meeste lande het wette gepasseer vir die betere bewaring, rangskikking en gebruik van hul openbare oorkondes Aanbeveling dat gelijksoortige wette hier sal gemaak word". Een jaar nadat dit laatste werd geschreven, is die Wet, waarvan de tekst hierachter volgt, reeds tot stand gekomen, welk feit nog te merkwaardiger is, wanneer men in het oog houdt, dat, nadat in 1915 de Unie van Zuid-Afrika was gevormd, reeds vier jaar daarna, in 1919, het archiefwezen van Zuid-Afrika, dat tot dusverre, zoo het al bestond, voor elk der vier „provinsies"de Kaap (hoofdstad Kaapstad), de Transvaal (hoofdstad Pretoria), de Oranje-Vrijstaat (hoofdstad Bloemfontein), en Natal (hoofdstad Pieter Maritzburg) afzonderlijk was georganiseerd, in Kaapstad onder leiding van den heer Graham Botha als „Hoofargivaris" tot één tak van dienst gecen traliseerd was. Wij willen nu verder het Verslag alleen nog gebruiken voorzoover het ons van dienst kan zijn bij de enkele opmerkingen die wij hierna nog over de Archiefwet voor de Unie van Zuid-Afrika in vergelijking met onze Archiefwet willen maken. Intusschen kunnen wij onze vak- genooten ten zeerste een gezette lezing en herlezing van dat Verslag, in het schilderachtig Afrikaansch gesteld,, aanbevelen. Om maar één punt te noemen nergens hebben wij tot heden nog zulke uitvoerige en volledige mededeelingen bijeengevonden over hetgeen omtrent het archiefwezen in de verschillende landen in Europa en Amerika bekend is als het tweede gedeelte van genoemd Verslag bevat. De Afrikaansche Archiefwet, hoewel uit den aard der zaak beknopter dan de onze zoo ontbreekt het hoofdstuk over gemeente archieven en dat over waterschapsarchieven geheel en al komt toch over het algemeen naar aard en strekking met de wet, die sedert 1918 voor ons land geldende is, overeen. Bepalingen, die wij tot heden in onze Archiefwet missen, of die daarin nog niet zoo bindend zijn betreffende het nauwe contact, dat de hoofdarchivaris heeft met de nieuwe archieven, die nog onder de hoofden der departementen berusten. Zoo bepaalt artikel 1 dat de „hoofdarchivariseen Wij ku nnen niet nalaten hier even op te merken, dat dit wel wat heel erg euphemistrisch door den schrijver gezegd is. 169 Goevernementsdepartement van advies (dient) betreffende de bewaring van, en het beheer en toezicht over de publieke archieven, welke in de bewaring van zulk departement blijven", terwijl in artikel 3 wordt voorgeschreven, dat „op geregelde tijden" archieven van de departementen naar de archiefbewaarplaatsen worden overgebracht. Uit artikel 8 van de in Bijlage II hierachter afgedrukte Regulasie blijkt, dat nader is vastgesteld, dat archieven, die dertig jaar of meer oud zijn, naar de archiefdepots moeten worden overgebracht. Diezelfde Regulasie bevat ook uitvoerige bepalingen over de „ver nietigbare" stukken. Opmerkelijk en wellicht ook voor ons land navolgenswaardigs is de wijze, waarop volgens art. 1 van die Regulasie in Zuid-Afrika de Commissie voor die „waardelose dokumente" moet zijn samengesteld. Aan het hier te lande geldende beginsel, dat oude archieven van provinciale besturen in de betreffende bewaarplaatsen in die provinciën moeten blijven berusten, ook al is de souvereiniteit dier provinciën op het Centraal Bestuur overgegaan, wordt ook in Zuid- Afrika streng de hand gehoudenmen zie de tweede zinsnede van art. 3 en de laatste bewoordingen van art. 7 van de Archiefwet, terwijl de zaak nog duidelijker wordt, wanneer men in het Verslag leest, dat ook na de totstandkoming van de Unie van Zuid-Afrika de oude archieven der verschillende tot die Unie toegetreden landen de Kaap, de Transvaal, de Oranje Vrijstaat, en Natal niet te Kaapstad in één depot zijn bijeengebracht, maar resp. te Kaapstad, Pretoria, Bloemfontein en Pieter-Mauritsburg zijn blijven berusten Een bepaling als artikel 3 van onze Archiefwet bevat over de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar bevat de Zuid- Afrikaansche Archiefwet niet. Zoowel het eerste als het tweede gedeelte van het Verslag bevat over dat punt eenige belangrijke mededeelingen en beschouwingen. Ook over de eventueele opleiding van de archivarissen aan een Archiefschool wordt door den Heer Graham Botha onder het hoofdAdministratie en staf"") gesproken. De slotsom, waartoe hij komt is deze, dat Zuid-Afrika toch „nog nie rijp (is) vir die stigting van so'n kursus nie Toch is hij ten zeerste vóór een afzonderlijke opleiding, hetgeen niet beter kan blijken dan uit de woorden te vinden op blz. 16 vlg. van het Verslag, die wij niet kunnen nalaten hier ten slotte letterlijk aan te halen „Onder die Voor de Oranje Vrijstaat is, zooals de Heer GRAHAM BOTHA meldde, onlangs te Bloemfontein een brandvrij depot opgericht. Te Kaapstad is de bewaring nog steeds gebrekkig. -) Hier zij ter loops opgemerkt dat gelijk de Heer GRAHAM BOIHA ons mede meldde, tegen zes in 1919, thans reeds zeventien ambtenaren aan de Zuid-Afrikaansche archieven zijn verbonden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 13