166 I van wiens bekwaamheid als kerkhistoricus de heer Cuvelier in zijn voorwoord melding maakt. De Jointe des Amortissemens werd ingesteld in 1753 in verband met de nieuwe bestuursmaatregelen ten opzichte van de goederen in de doode handtegen betaling van een hoogen tax zou het mogelijk zijn een amortissement te verkrijgen en goederen in de doode hand te behouden. Tot 1759 bleef dit bestuurslichaam fungeeren. De laatstelijk te vermelden verzameling is die van de bescheiden der opvolgende Civiele Commissarissen-Generaal sedert 1784, aan wie de zorg voor de fourageering enz. van het leger was opgedragen. In zijn voorwoord tot de Travaux du Cours pratique d'Archiv- économie licht de Algemeene Rijksarchivaris van België ons in, dat de regelen van archiefordening, neergelegd in de Nederlandsche Handleiding, bij de bewerking der inventarissen zijn gevolgd. De heer Cuvelier voegt er enkele mededeelingen aan toe over* den Cours pratique op het Rijksarchief te Brusselzijn opmerkingen verdienen de belangstelling der Nederlandsche vakgenooten, aangezien het hier betreft de opleiding tot archiefambten in een klein land als het onze. Van hetgeen de heer Cuvelier daarover in het midden brengt is hierna op blz. 186 in de Literatuurkroniek een uitvoerig excerpt te vinden. R. BljLSMA. De Archiefwet voor de Unie van Zuid-Afrika. Van de hierachter afgedrukte stukken komt Bijlage 1 voor in de Buitengewone Staatskoerant van de Unie van Zuid-Afrika van 27 Mei 1922, Nr. 1236, en Bijlage 11 in hetzelfde blad van 17 December 1926, Nr. 2279. Ze werden ons achtereenvolgens toegezonden door ons correspondeerend lid den tegenwoordigen Hoofdarchivaris van de Unie, den Heer C. Graham Botha te Kaapstad. Uit den aard van de zaak zijn de historische betrekkingen tusschen de Kaap en ons land, het oude moederland van deze tot in den Franschen tijd aan ons behoo- rende kolonie, steeds vele geweest, en hebben in den loop der negentiende eeuw vaak Afrikaansche historici onze archieven, en in het bijzonder het Rijksarchief te 's Gravenhage bezocht. Het is dan ook geen wonder, dat de Heer Graham Botha, de eerste eigenlijk gezegde Archivaris van Zuid-Afrika, op zijn omzwervingen door Europa eenige jaren geleden aan ons land een bezoek bracht, en eenigen tijd op ons Algemeen Rijksarchief doorbracht. Onze Vereeniging heeft daaraan te danken, dat wij thans ook den Archivaris van Zuid-Afrika onder onze correspondeerende leden mogen tellen, en als gevolg 167 daarvan weder verkeeren wij in de gelukkige omstandigheid aan de lezers van ons blad achterstaande stukken in extenso te kunnen aanbieden. Inderdaad toch lijkt het ons van belang zoowel de Wet zelf als den daaruit voortvloeienden Algemeenen Maatregel van Bestuur in hun geheel af te drukken. In de eerste plaats, omdat daardoor èen vergelijking tusschen de Zuid-Afrikaansche en onze Archiefwet mogelijk is. Verder echter ook, omdat het wel een bijzonder gelukkig ver schijnsel mag worden genoemd, dat, zoo kort na het optreden van den eersten Hoofdarchivaris van de Unie: in 1919, reeds in 1922 een Archiefwet in Zuid-Afrika was tot stand gekomen. Men vergelijke daarbij eens ons land, waar wij thans wel eindelijk in het bezit van zulk een wet zijn, men behoeft echter niet te vragen na hoevele jaren van voorbereiding, waarbij eerst tal van moeielijkheden van allerlei aard moesten worden overwonnen. En nog sterker valt het verschil op, wanneer men zijn oogen b.v. naar onze oostelijke naburen wendt: in een groot land als Duitschland behoort een Archiefwet nog altijd tot de pia vota. Toch is in Zuid-Afrika de wet niet dan na grondige voorafgaande voorbereiding tot stand gekomen. Het duidelijkst blijkt dit wel uit het in 1921 verschenen Verslag van 'n besoek aan verskeie argiewe in Europa, die Verenigde State van Amerika, en Kanada, deur C. Graham Botha. Wij willen dit Verslag, waarop tot heden in archiefkringen nog weinig de aandacht is gevallen wellicht werd ook niet aan alle archieven in ons land een exemplaar daarvan toegezonden hier eenigszins nader resumeeren. Daarbij zullen wij dan ook de gelegenheid hebben de aandacht te vestigen op enkele bepalingen in de Zuid-Afrikaansche Archiefwet, die geheel op dat Verslag is gebaseerd. Het Verslag bestaat uit twee scherp van elkaar afgescheiden gedeelten. Juist in de omgekeerde volgorde dan men zou verwachten, bevat het eerste gedeelte de „gevolgtrekkings en aanbevelings" van de „beskrijwing van die argief-sisteme van ander lande", die in het tweede gedeelte wordt gegeven. Behalve de „inleidende opmerkinge", die alleen in het eerste gedeelte voorkomen, bevatten overigens beide gedeelten uitvoerige mededeelingen, of liever gezegd het tweede gedeelte mededeelingen van hetgeen door den heer Graham Botha in de verschillende door hem bezochte landen in Europa (in dat werelddeel in niet minder dan zeven verschillende landen, te weten*. Engeland, Frankrijk, Holland, België, Duitschland, Oostenrijk en Italië) is bevonden, het tweede gedeelte de gewenschte toepassing daarvan, voorzoover de Unie van Zuid-Afrika betreft - aangaande de volgende

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1927 | | pagina 12