74
door het gehalte, onderscheidt zijn werk zich door de hoeveelheid,
vooral als men .bedenkt, dat zijn eerste geschrift verscheen in 1900,
toen hij 52 jaar oud was. In de laatste vijf en twintig jaren van zijn
leven heeft hij meer afgewerkt dan menigeen, die er beter op was
voorbereid, tijdens zijne geheele loopbaan.
Het bovenstaande geeft een overzicht van wat De Waard op
het gebied van het archiefwezen heeft gepraesteerd. Over zijne
beminnelijke persoonlijkheid, zijne kinderlijke eenvoudigheid, zijn vol
komen ontstentenis van zelfverheffing, zijne hartelijke vriendschap wil
ik hier zwijgen. Onze zestienjarige dagelijksche samenwerking heeft
tusschen ons banden geknoopt, die de tijd losser kan maken en die
de dood kan doorsnijden, maar die ik des ondanks blijf gevoelen en
tot de liefste herinneringen van mijn leven reken.
R. FRUIN.
IN MEMORIAM.
Dr. JOHANNES CHRISTIAAN BREEN,
10 Nov. 1865-7 Mrt. 1927.
Na een langdurig en hevig lijden is een der onzen ontrukt aan
den werkkring waarin hij zich zoo bij uitstek op zijn plaats gevoelde.
Geboren Amsterdammer bezocht hij de Hoogere Burgerschool met
5-jarigen cursus waar hij in 1883 eindexamen deed. Twee jaar later
volgde, gelijk destijd nog mogelijk was, zijn eindexamen als extraneus
aan het Gymnasium. Hij is toen ingeschreven als student in de klassieke
letteren bij de Vrije Universiteit en promoveerde in 1894, magna cum
laude, tot doctor in de Ietteren op een proefschrift over: „Pieter
Cornelisz. Hooft als schrijver der Nederlandsche Historiën". Terstond
na zijn promotie werd Dr. Breen aangesteld als volontair op het
gemeente-archief en reeds op den len Maart 1887 volgde zijn be
noeming tot adjunct-archivaris.
Het is dit ambt dat hij gedurende het grootste deel van zijn
ambtelijke loopbaan heeft vervuld, immers eerst 1 Mei 1922 werd hij
tot opvolger van Mr. Veder aangewezen. Te kort dus heeft hij aan
het hoofd van het Amsterdamsche depót gestaan om hierop een
persoonlijken stempel te drukken. Zijn werkzaamheden zocht hij voor
namelijk aan de historische zijde van zijn ambt. De inlichtingendienst,
waarmede hij reeds onder Mr. Veder was belast, behield ook na zijn
benoeming tot archivaris zijn grootste liefde. Geen vraag om inlich
tingen, hoe onbescheiden dikwijls ook, of Dr. Breen nam deze zoo
75
grondig in studie, dat zijn antwoord dikwijls tot een klein historisch
opstel uitgroeide.
Ook de bibliotheek van het archief mocht zich in zijn groote
belangstelling verheugen. Rusteloos arbeidde hij aan de uitbreiding
en verrijking van deze bron voor de kennis der stadsgeschiedenis.
Een zoo volledig mogelijke boekerij over de stad en haar geschiedenis
naast het eigenlijke archief doch onder het beheer van den archivaris
was het ideaal waarnaar hij streefde.
Met hem heeft de historische wetenschap een bescheiden en
eenvoudigen geleerde verloren en het personeel van het Amster
damsche archief een aangenamen en humanen chef.
W. F. H. OLDEWELT.
Tehuis voor Archiefambtenaren.
Het afgeloopen jaar heeft reden tot tevredenheid gegeven, vooral
ook wegens de stijgende belangstelling van de archiefambtenaren in
hun „Tehuis Het bezoek was in 1926 bijna dubbel zoo groot als
in. het daaraan voorafgaande jaar. Aan 14 ambtenaren; meerendeels
met hun gezin, (in totaal 32 personen) werd logies verleend, ge
zamenlijk gedurende 285 dagen.
Hoewel het niet mijn gewoonte is in mijn jaarlijksche mededeeling,
waarvoor de Redacteur van het Archievenblad mij welwillend steeds
eenige ruimte toestaat, bezoekers met name te noemen, wil ik hier
toch een uitzondering maken voor den Landsarchivaris te Weltevreden.
Prof. Dr. E. C. Godëe Molsbergen in de eerste plaats omdat uit zijn
bezoek blijkt, dat de Stichting ook buiten onze landsgrenzen bekend
is geworden, en in de tweede plaats omdat de heer Godée Molsbergen,
op zijn terugweg naar Indië zijnde, mij uitdrukkelijk verzocht melding te
willen maken van zijn groote tevredenheid over de gastvrijheid, die
hij en Mevrouw Godëe Molsbergen in het Tehuis hadden genoten.
Stemt dus het afgeloopen jaar tot tevredenheid, nog altijd blijft
het gebruik, dat van de stichting wordt gemaakt, beneden de ver
wachtingen, die het Bestuur en ongetwijfeld ook de heer Morren
zelf daarvan koesterden.
Nog altijd zijn er vele deelgerechtigden, die nog geen kennis
kwamen maken met hun eigen vacantiehuis. Is het uit bescheidenheid
of uit vrees niet welkom te zijn? Of heeft den Haag, met zijn mooie
omstreken, zijn prachtige musea, met zijn vele gelegenheden tot ver
maak en kunstgenot in den winter en met zijn heerlijk Scheveningen
in den zomer, voor hen geen aantrekkingskracht?